ECLI:NL:CRVB:2014:3673
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- M.C.D. Embregts
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens straathandel in (nep)drugs
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die vanaf 5 maart 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De sociale recherche heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, nadat de regiopolitie Amsterdam-Amstelland meldde dat appellant veelvuldig was aangehouden op verdenking van de verkoop van op verdovende middelen gelijkende stoffen. Dit leidde tot een rapportage over uitkeringsfraude, waarin werd geconcludeerd dat appellant oncontroleerbare inkomsten had uit straathandel in (nep)drugs, die hij niet had gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Op 19 juni 2012 heeft het college besloten de bijstand van appellant over bepaalde perioden in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat resulteerde in een bedrag van € 5.738,51. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep heeft appellant betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handel in (nep)drugs in de relevante periode. Hij voerde aan dat het proces-verbaal van de politie niet als voldoende bewijs kon dienen, omdat de strafrechter hem op 4 december 2012 had vrijgesproken. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de bestuursrechter niet gebonden is aan de oordelen van de strafrechter en dat de bevindingen van de sociale recherche voldoende waren om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waardoor de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand bleef.