ECLI:NL:CRVB:2014:3690
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 februari 2012, waarin werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk was, omdat het Uwv geen deskundige had benoemd en onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische toestand. Hij overhandigde onder andere een brief van psycholoog W.F. de Jong, waarin zijn posttraumatische stressstoornis werd genoemd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de hoger beroepsgronden voornamelijk herhalingen waren van eerdere argumenten die door de rechtbank waren verworpen. De Raad bevestigde dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de psychische gezondheidstoestand van appellant beoordeelde, voldoende onderbouwd was. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts en dat de FML een juist beeld gaf van de beperkingen van appellant. De rechtbank had terecht geen deskundige benoemd en de geselecteerde functies waren medisch passend voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde.