ECLI:NL:CRVB:2014:3698
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging besluit bijstandsverlening op grond van niet ingeleverde bankafschriften
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 24 april 2012 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de aanvraag afgewezen op 17 juli 2012, omdat appellant niet alle relevante informatie had overgelegd, waaronder bankafschriften van rekeningen van zijn zus en zwager bij de Coöperatieve Spaar- en Kredietbank Godo G.A. in Suriname. Appellant had geen bankafschriften ingeleverd en stelde dat hij niet over deze informatie kon beschikken, omdat de machtiging die hij had om toegang te krijgen tot deze rekeningen inmiddels was beëindigd.
De Raad heeft overwogen dat het college niet zonder meer kon aannemen dat appellant beschikte over vermogen dat aan bijstandsverlening in de weg stond, enkel op basis van de machtiging. De Raad concludeerde dat de door het college gevraagde bankafschriften niet noodzakelijk waren voor de vaststelling van het recht op bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep tegen het besluit van 20 december 2012 werd gegrond verklaard, en het besluit van 17 juli 2012 werd herroepen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.922,- bedroegen, en het college werd opgedragen het betaalde griffierecht van € 160,- aan appellant te vergoeden.