ECLI:NL:CRVB:2014:3706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
13-1753 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 15 februari 2011 ziek meldde vanwege maag/darmklachten en psychische klachten. Appellante ontving eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 22 augustus 2012, concludeerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellante voldoende belastbaar was om haar werk te hervatten, en beëindigde haar ZW-uitkering per 23 augustus 2012. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij de conclusies van de verzekeringsartsen zwaar liet wegen. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde zij aan dat zij ongeschikt was voor haar eigen werk en dat de rechtbank onvoldoende waarde had gehecht aan de rapporten van haar behandelend psycholoog. Appellante verzocht om de benoeming van een onafhankelijk deskundige.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding, 23 augustus 2012, niet zodanige beperkingen had dat zij haar eigen arbeid niet kon verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Hoogendoorn, op 12 november 2014.

Uitspraak

13/1753 ZW
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
22 februari 2013, 12/3380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Severijn, advocaat hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Severijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 15 februari 2011, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, (opnieuw) ziek gemeld wegens maag/darm klachten en psychische klachten. In verband daarmee is haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Nadat appellante op 22 augustus 2012 is onderzocht door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2012 de ZW-uitkering van appellante met ingang van
23 augustus 2012 beëindigd. Naar de mening van de verzekeringsarts is appellante voldoende belastbaar om haar maatgevende arbeid weer te hervatten. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 september 2012, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de betrokken verzekeringsartsen. De rechtbank heeft in haar uitspraak aandacht besteed aan de door appellante in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals door appellante verzocht.
3. Appellante kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank en handhaaft hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd. Appellante acht zich ongeschikt voor haar eigen werk. Zij heeft klachten/beperkingen aan het linkerbeen, beperkingen ten gevolge van prikkelbare darm syndroom (PDS) en psychische klachten. Appellante stelt verder dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de rapporten van de behandelend psycholoog, waarin gemotiveerd is onderbouwd dat zij op grond van haar klachten niet in staat kan worden geacht deel te nemen aan het arbeidsproces. De bevindingen van de psycholoog staan lijnrecht tegenover de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante verzoekt de Raad dan ook om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ter motivering van haar standpunt, dat er voor haar buiklachten wel een medische objectiveerbare verklaring is en beperkingen dienen te worden aangenomen, heeft appellante informatie van haar behandelend gynaecoloog overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er bestaat geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, appellante op het spreekuur gezien en informatie ingewonnen bij de behandelend maag-, darm- en leverarts dr. D.L. Schipper en chirurg dr. K. Bosscha. De verzekeringsarts heeft vervolgens geconcludeerd dat het ziekteproces dusdanig is verbeterd dat appellante voldoende belastbaar moet worden geacht om haar arbeid te hervatten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht en appellante op de hoorzitting/spreekuur gezien. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante overgelegde informatie van eerstelijnspsycholoog drs. G.G. Haringsma van
13 september 2012, van ergotherapeut C. Wauben van 15 september 2014 en van fysiotherapeut B.L. Leenders van 16 september 2012 meegewogen in zijn oordeel.
4.3.
De door appellante in beroep overgelegde nadere informatie van de behandelend psycholoog Haringsma van 13 november 2012 werpt, mede gelet op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 december 2012, geen ander licht op de medische situatie van appellante op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich vinden in de diagnose chronische aanpassingsstoornis, maar acht appellante, anders dan de psycholoog, op grond van deze diagnose niet volledig arbeidsongeschikt. Het gaat niet om een ernstige psychiatrische stoornis waardoor er geen benutbare mogelijkheden zijn. Wel kan rekening worden gehouden met enige beperking voor stresserend werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het eigen werk daarmee mogelijk.
4.4.
Appellante wordt evenmin gevolgd in haar opvatting dat, op grond van de in hoger beroep overgelegde informatie van haar gynaecoloog D. Sykora van 17 januari 2013, voor haar buiklachten een medische objectiveerbare verklaring is gevonden. Uit de informatie van de gynaecoloog, die overigens ziet op een latere datum dan hier in geding, blijkt niet dat de buikklachten, die appellante al sinds april 2009 ervaart en waarvoor zij op 30 september 2009 is geopereerd, verklaard kunnen worden door de op 17 januari 2013 gevonden (ernstige) verklevingen. Ook de informatie van abdominaal chirurg prof. dr. H. van Goor van
31 oktober 2013 leidt niet tot een ander oordeel. Verwezen wordt naar de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 september 2014.
4.5.
Door appellante is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op de datum hier in geding,
23 augustus 2012, sprake was van zodanige beperkingen dat deze haar beletten haar eigen arbeid te verrichten. Er is dan ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, zoals door appellante is verzocht.
4.6.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding om tot een proceskostenveroordeling over te gaan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.C. Hoogendoorn

NK