ECLI:NL:CRVB:2014:3706
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en hoger beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 15 februari 2011 ziek meldde vanwege maag/darmklachten en psychische klachten. Appellante ontving eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 22 augustus 2012, concludeerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellante voldoende belastbaar was om haar werk te hervatten, en beëindigde haar ZW-uitkering per 23 augustus 2012. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij de conclusies van de verzekeringsartsen zwaar liet wegen. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde zij aan dat zij ongeschikt was voor haar eigen werk en dat de rechtbank onvoldoende waarde had gehecht aan de rapporten van haar behandelend psycholoog. Appellante verzocht om de benoeming van een onafhankelijk deskundige.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding, 23 augustus 2012, niet zodanige beperkingen had dat zij haar eigen arbeid niet kon verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Hoogendoorn, op 12 november 2014.