ECLI:NL:CRVB:2014:3744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
14-5272 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schuldig nalatig verklaring en verzoek om voorlopige voorziening

Op 14 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van verzoeker tegen de schuldig nalatig verklaring door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Verzoeker was in 2003 voor 21% schuldig nalatig verklaard vanwege een openstaande schuld aan de belastingdienst. Na een bezwaarprocedure heeft de Svb op 11 juli 2014 het eerdere besluit herroepen, waardoor verzoeker niet langer schuldig nalatig werd geacht. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk, omdat de Svb met de herroeping van het besluit volledig tegemoet was gekomen aan verzoeker.

Verzoeker ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten waren. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat verzoeker in alle fasen van de procedure in persoon had geprocedeerd en dat de opgegeven advocaatkosten niet betrekking hadden op de onderhavige procedure. Ook de gestelde reis- en verletkosten waren niet onderbouwd.

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat verzoeker geen recht had op vergoeding van proceskosten, aangezien hij geen gebruik had gemaakt van beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 november 2014.

Uitspraak

14/5272 AOW, 14/5273 AOW-VV
Datum uitspraak: 14 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 augustus 2014, 14/3357 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 16 september 2014
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Verzoeker is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1. Bij beslissing op bezwaar van 27 mei 2014 heeft de Svb het besluit van 22 mei 2013 gehandhaafd, waarbij verzoeker over het jaar 2003 voor 21% schuldig nalatig is verklaard, omdat verzoeker een nog openstaande schuld aan de belastingdienst over 2003 ten bedrage van € 203,- niet betaald zou hebben. Tegen het besluit van 27 mei 2014 heeft verzoeker beroep ingesteld.
2.1.
Gedurende de behandeling van het beroep heeft de Svb op 11 juli 2014 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van
22 mei 2013 alsnog gegrond verklaard en dat besluit herroepen. Verzoeker wordt niet meer schuldig nalatig geacht.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de Svb met het besluit van 11 juli 2014 geheel tegemoet is gekomen aan wat verzoeker met het beroep kon bereiken, waardoor er geen procesbelang meer is. De rechtbank heeft voorts overwogen dat van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken. Verzoeker heeft in deze procedure geen gebruik gemaakt van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de gestelde reis- en verletkosten zijn niet onderbouwd.
3. Verzoeker heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn. De besluiten van de Svb zijn een gevolg van problemen die in 2003 met onder meer de toenmalige werkgever en de belastingdienst zijn ontstaan. Verzoeker heeft wel degelijk kosten, waaronder advocaat-, reis- en verletkosten, moeten maken om uiteindelijk niet meer schuldig nalatig te worden geacht.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
In hoger beroep is tussen partijen uitsluitend in geschil de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken.
4.5.
In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald dat een veroordeling in de kosten uitsluitend betrekking kan hebben op de in dit artikel genoemde kosten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van dergelijke kosten niet is gebleken. Verzoeker heeft in alle fasen van de procedure in persoon geprocedeerd. De door verzoeker opgegeven advocaatkosten hebben geen betrekking op de onderhavige procedure die uitsluitend ziet op de schuldig nalatig verklaring. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat verzoeker niet heeft onderbouwd dat sprake is van gemaakte reis- dan wel verletkosten. Ook in hoger beroep heeft verzoeker zijn stelling niet nader onderbouwd.
4.6.
Met betrekking tot de stelling dat verzoeker in bezwaar reiskosten heeft moeten maken om de hoorzitting bij te kunnen wonen wordt geoordeeld dat artikel 7:15, tweede lid, van de Awb - voor zover hier van belang - bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende. Het derde lid van artikel 7:15 van de Awb bepaalt dat het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Niet is gebleken dat verzoeker zijn verzoek heeft gedaan voordat op het bezwaar werd beslist. Dit betekent dat er geen ruimte bestaat voor inwilliging van het verzoek.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) I. Mehagnoul

MK