ECLI:NL:CRVB:2014:3752

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
12-2920 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA door onvoldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 3 januari 2008 met lichamelijke en psychische klachten uitgevallen was voor haar werk als schoonmaakster, had geen recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij in staat was meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat haar beperkingen door psychische klachten en een verminderde visus niet goed waren ingeschat.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslag van het Uwv voldoende was onderbouwd. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellante opnieuw bekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in rapporten aangegeven dat de ingebrachte medische gegevens geen aanleiding gaven voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Ook was er voldoende bewijs dat appellante voldeed aan opleidingsniveau 2, wat haar in staat stelde om de geduide functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De geselecteerde functies zijn medisch geschikt bevonden voor appellante, en de Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

12/2920 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 april 2012, 10/2673 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft als partij tevens deelgenomen: [naam B.V. 1], dochtermaatschappij van [naam B.V. 2], te [plaatsnaam] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoebba. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Ahnandbahadoer. Belanghebbende is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 3 januari 2008 met lichamelijke en psychische klachten uitgevallen voor haar werk als schoonmaakster.
1.2.
Bij besluit van 24 maart 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
31 december 2009 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij in staat wordt geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 23 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 maart 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de verzekeringsartsen haar beperkingen als gevolg van psychische klachten hebben onderschat. Ook heeft zij ernstige hinder van een verminderde visus. In verband hiermee kan zij de geduide functies niet vervullen. Verder heeft appellante gesteld dat zij ten onrechte is ingedeeld in opleidingsniveau 2. Zij heeft geen diploma basisonderwijs en is niet in staat zich verder te bekwamen in de Nederlandse taal. Ten slotte heeft appellante de medische geschiktheid van de geduide functies betwist.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een nader rapport van 13 juli 2012 opgemerkt dat appellante bij haar ziekmelding noch bij de beoordeling per einde wachttijd melding heeft gemaakt van visusklachten. Appellante heeft jarenlang schoonmaakwerk verricht met een visus die weinig verschilde van die ten tijde in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat binnen enkele meters sprake is van een redelijke visus. De uitdraai van de huisarts van 24 april 2012 ziet niet op de datum in geding. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 24 juli 2012 vermeld dat hij geen aanleiding ziet om af te wijken van het eerder arbeidskundig onderzoek.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde medische beperkingen betreffende de verminderde visus en de moeite van appellante met diepte zien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op 9 september 2011 en beperkingen toegevoegd in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. In hoger beroep heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 13 juli 2012 en
30 april 2014 voldoende toegelicht dat de ingebrachte medische gegevens geen aanleiding geven voor het aannemen van verdergaande beperkingen.
4.2.
Wat betreft het opleidingsniveau heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellante voldoet aan opleidingsniveau 2. De arbeidsdeskundige heeft verwezen naar de eigen verklaring van appellante zoals vermeld in het arbeidskundig rapport van 24 maart 2010, te weten dat zij in Marokko het basisonderwijs volledig heeft afgerond en dat zij in 1999-2000 een cursus Nederlands niveau 1 heeft gevolgd, afgerond met een certificaat.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante en ook gelet op de daarin gestelde eisen aan de Nederlandse taal aan haar zijn op te dragen. In een rapport van 30 september 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geduide functies nader toegelicht wat betreft de aspecten reiken en bovenmatige werkdruk.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) K. de Jong

JS