ECLI:NL:CRVB:2014:376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
13-3451 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding in bijstandszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel, waarin hem bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) was toegekend in de vorm van een rentedragende geldlening. De appellant had zijn bezwaar te laat ingediend, wat door het college als niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellant voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat het college hem niet had gewezen op de bezwaartermijn en zelf ook termijnen had overschreden. De Raad oordeelde dat de appellant met zijn e-mailberichten niet de intentie had om bezwaar te maken, maar om nadere informatie te vragen. De Raad concludeerde dat het college niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door de appellant niet opnieuw te wijzen op de bezwaartermijn. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van zowel de appellant als het college in het proces.

Uitspraak

13/3451 WWB
Datum uitspraak: 11 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2013, 12/5336 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Appellant, daartoe opgeroepen, is verschenen, bijgestaan door [W.]. Het college, daartoe opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Uzun en H. Rombouts, vergezeld door M. van Hove, ondernemerscoach van het Instituut voor het midden- en kleinbedrijf (IMK) te Huizen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 4 januari 2012 een aanvraag ingediend om als gevestigde zelfstandige op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) in aanmerking te worden gebracht voor bijstand voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal. In de toelichting op zijn aanvraag heeft appellant vermeld dat zijn aanvraag uitsluitend bestemd is om hem financiële middelen te verschaffen ter bekostiging van de noodzakelijke kosten van het bestaan en niet als mogelijkheid tot het verkrijgen van bedrijfskapitaal. Bij besluit van
11 april 2012 heeft het college bijstand op grond van het Bbz 2004 toegekend in de vorm van een rentedragende geldlening tot een bedrag van € 12.000,-. Het college heeft daarbij de looptijd van de geldlening vastgesteld op 48 maanden en het aflossingsbedrag exclusief rente op € 250,- per maand per 1 januari 2013. Het college heeft daarnaast bepaald dat de bijstand pas wordt uitbetaald indien appellant uiterlijk op 1 juni 2012 een notaris opdracht heeft gegeven een derde hypotheek te vestigen op zijn woning als zekerheid voor het college. In het besluit is de bezwaarclausule opgenomen.
1.2.
Appellant heeft op 17 april 2012 een e-mailbericht verzonden aan [naam coördinator] ([naam coördinator]), coördinator sociale zaken bij de gemeente Ouder-Amstel. Appellant heeft daarin gevraagd of van een notariële akte kan worden afgezien en of de aflossingstermijn kan worden verlengd. [naam coördinator] heeft daarop bij e-mailbericht van 19 april 2012 geantwoord dat niet van een notariële akte kan worden afgezien maar dat de aflossingstermijn kan worden gewijzigd en dat appellant daartoe kenbaar kan maken welke termijn hij wenst. Appellant heeft bij e-mailbericht van dezelfde datum geantwoord dat hij, samengevat, het “jammer vindt van de notariskosten” en dat hij nog terugkomt op de duur van de aflossingstermijn. [naam coördinator] heeft bij e-mailbericht van 24 april 2012 voorgesteld de aflossingstermijn te verlengen van vier naar acht jaar waardoor het aflossingsbedrag per maand exclusief rente € 125,- zal bedragen. Appellant heeft hierop bij e-mailbericht van dezelfde datum geantwoord dat hij zich kan vinden in een aflossingstermijn van acht jaar en hij heeft vervolgens gevraagd welke stukken naar de notaris moeten worden gezonden. Naar
aanleiding van deze mailwisseling heeft het college bij besluit van 1 mei 2012 bepaald dat de looptijd van de lening wordt verlengd naar acht jaar en dat het af te lossen maandbedrag exclusief rente € 125,- bedraagt.
1.3.
Appellant heeft, voor zover hier van belang, op 11 juni 2012 een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 11 april 2012. Het college heeft appellant bij brief van 13 juni 2012, voor zover hier van belang, gemeld dat hij het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2012 te laat heeft ingediend en hem in de gelegenheid gesteld de redenen van de termijnoverschrijding kenbaar te maken. Appellant heeft hierop gereageerd met een brief van 28 juni 2012 waarin hij, samengevat, heeft vermeld dat hij direct na de ontvangst van het besluit van 11 april 2012 heeft gevraagd om een andere uitkeringsvorm of een “verbeterd aanbod” omdat de maandlasten voor hem te hoog waren. Hij heeft nog bezwaar tegen het overleggen van een notariële akte, tegen een uitkering in de vorm van een hypothecaire lening en tegen het betrekken van de waarde van zijn woning bij het vaststellen van zijn vermogen. Bij besluit van 19 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het bezwaar tegen dit besluit niet-verschoonbaar buiten de bezwaartermijn is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Het hoger beroep van appellant heeft uitsluitend nog betrekking op de
niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2012. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat het college zich onbillijk heeft opgesteld en omdat, samengevat, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Het college had hem er nogmaals op moeten wijzen dat hij binnen zes weken na 11 april 2012 een bezwaarschrift moest indienen. Daarnaast is van belang dat het college eveneens termijnen heeft overschreden waaraan geen consequenties worden verbonden. Voorts heeft het college nagelaten een hoorzitting te houden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de tekst van de relevante wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellant met de e-mailberichten die hij na ontvangst van het besluit van 11 april 2012 aan het college heeft gezonden niet heeft beoogd bezwaar te maken, maar hiermee heeft verzocht om nadere informatie. Eveneens moet uit de gedingstukken worden opgemaakt dat appellant, nadat het college aan hem de gevraagde informatie had verstrekt, zich aanvankelijk richting het college heeft neergelegd bij de door het college gestelde eisen. Het college heeft dan ook niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld door appellant niet nogmaals te wijzen op de in acht te nemen bezwaartermijn. Nog daargelaten of het college termijnen heeft overschreden kan dit er niet toe leiden dat het niet aan appellant is toe te rekenen dat hij zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 11 april 2012 te laat heeft ingediend. In wat appellant overigens heeft aangevoerd is ook geen grond gelegen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen vloeit voort dat het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 april 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aangezien ten tijde van het nemen van het bestreden besluit redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat dit bezwaar niet-ontvankelijk was, kon het college met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen van appellant afzien. De beroepsgrond van appellant hierover slaagt dan ook niet.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep geen doel treft, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) P.J.M. Crombach

HD