ECLI:NL:CRVB:2014:3788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
13-2206 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante door het Uwv. Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellante, die voorheen was vastgesteld op 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid, herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% met ingang van 14 februari 2011. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 2 december 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen een later besluit van 13 november 2012 ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen niet goed heeft vastgesteld, met name op het gebied van geheugen en handelingstempo. Ze heeft verwezen naar rapporten van haar behandelend psychologen die haar cognitieve beperkingen onderbouwen. Het Uwv heeft echter gesteld dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat is aangepast en dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn.

De Raad heeft de beroepsgronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht de beroepsgronden heeft verworpen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de FML een juist beeld geeft van de psychische beperkingen van appellante en dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met haar mogelijkheden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij is geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

13/2206 WAO
Datum uitspraak: 10 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
12 maart 2013, 12/282 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. E. van Wolde, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar de klasse van
15 tot 25%, met ingang van 14 februari 2011 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 2 december 2011 ongegrond verklaard.
1.3. Bij besluit van 13 november 2012 is het besluit van 2 december 2011 gewijzigd voor zover dit besluit betrekking had op de mate van arbeidsongeschiktheid en is de uitkering van appellante met ingang van 14 februari 2011 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 2 december 2011 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van
13 november 2012 ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Zij stelt dat het Uwv haar beperkingen niet goed heeft vastgesteld. Naar aanleiding van de informatie van haar behandelend psycholoog Schoemans heeft het Uwv weliswaar de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast op de onderdelen ‘geheugen’ en ‘vertraagd mentaal tempo’, maar deze aanpassingen zijn onvoldoende. Neuropsycholoog Kok heeft in zijn rapport van 15 maart 2011 te kennen gegeven dat haar geheugen op een laag niveau functioneert. Zij heeft voorts gewezen op de door Schoemans op 1 oktober 2012 en
18 februari 2013 gegeven informatie waarin onder meer is vermeld dat zij door het gevonden vertraagde mentale tempo beperkingen zal ondervinden in haar handelingstempo. Ook in de brief van haar behandelend psycholoog Klopstra van 16 september 2014 wordt vermeld dat het handelingstempo vertraagd aanwezig is en blijft. Appellante stelt voorts dat zij niet in staat is de, ter bepaling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid, door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. Zij noemt daarbij de functies van inpakker en samensteller omdat daarin sprake is van een hoog handelingstempo of snel werken. Bovendien moet in de functie van samensteller gewerkt worden aan de hand van orderformulieren waarvan tekeningen met kleurcodes afgelezen moeten worden. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd hoe zich dat verhoudt tot de vastgestelde cognitieve beperkingen.
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen voor zover deze is aangevochten.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. In geding is uitsluitend de aangevallen uitspraak voor zover het besluit van
13 november 2012 inhoudelijk de toetsing van de rechtbank kon doorstaan. De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2. Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 november 2012 en de aanvullingen hierop van
12 november 2012 en 28 februari 2013. Deze verzekeringsarts heeft hierin vermeld dat hij de FML heeft aangepast op de beoordelingspunten ‘herinneren’ en ‘handelingstempo’ met de toelichting dat er sprake is van een lichte geheugenstoornis en een vertraagd mentaal tempo. In het overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is besproken dat de functies overzichtelijk, gestructureerd en eenvoudig routinematig uitvoerend zijn, waarbij niet nagedacht hoeft te worden en er geen bijzonder appel op geheugen is. Gelet op de dossiergegevens acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sterkere beperking nodig wat betreft handelingstempo. Hiervan is alleen sprake als iemand een aanmerkelijk vertraagd tempo heeft op alle handelingen. Het rapport van neuropsycholoog Kok geeft geen aanknopingspunten voor het aannemen van een vertraagd handelingstempo. Dat uit de Basisinformatie CBBS zou zijn af te leiden dat, indien er sprake is van een beperking op het beoordelingspunt 1.7 ‘handelingstempo’, er per definitie sprake is van een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo, zoals ter zitting is betoogd, kan niet worden gevolgd. Dat sprake is van een vertraagd mentaal tempo is als toelichting bij beoordelingspunt 1.7 opgenomen in de FML. Appellante is wat betreft tempo niet op andere aspecten beperkt. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellante geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. In de overgelegde brieven van Schoemans en Klopstra is het door hen aangegeven vertraagde handelingstempo niet onderbouwd met nadere gegevens. Uit deze brieven is voorts niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellantes psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid.
4.3. Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
12 november 2012. In dat rapport zijn nieuwe functies geselecteerd en is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de vermelde brieven van Schoemans en Klopstra is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.4. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) V. van Rij
JvC