ECLI:NL:CRVB:2014:3823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
13-4951 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen op basis van een inschatting van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. Rhodes, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische klachten onvoldoende zijn gewaardeerd door het Uwv. Het Uwv heeft in een verweerschrift verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv zorgvuldig gewogen. In de beoordeling is gekeken naar het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat heeft plaatsgevonden, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische gegevens van appellante heeft betrokken, waaronder rapporten van haar huisarts en specialisten. De Raad concludeert dat er geen reden is om de resultaten van dit onderzoek in twijfel te trekken. De verzekeringsarts heeft voldoende rekening gehouden met de psychische en diabetesgerelateerde beperkingen van appellante, en de door hem opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is als adequaat beoordeeld.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in zowel de eerste als de tweede instantie geen objectieve medische stukken heeft overgelegd die haar stelling ondersteunen dat zij op de datum in geding meer beperkt was dan in de FML is weergegeven. De arbeidsdeskundige heeft bovendien toegelicht dat, ondanks wijzigingen in de FML, er voldoende functies overbleven die voor appellante passend waren. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank dan ook bevestigd en geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4951 WIA
Datum uitspraak: 14 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 augustus 2013, 13/78 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 16 mei 2012 heeft het Uwv geweigerd appellante per 28 juni 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
Bij besluit van 30 november 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 16 mei 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij van mening is dat haar medische klachten door het Uwv onvoldoende op waarde zijn geschat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad oordeelt, met de rechtbank, dat er geen reden is de resultaten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden. Uit het rapport van
29 november 2012 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van de verzekeringsarts, brieven van de huisarts van 22 juni 2012 en 10 september 2012 en informatie uit het diabetesboekje van appellante bij zijn herbeoordeling heeft betrokken. Ook heeft hij kennis genomen van informatie van de gynaecoloog en psychiater uit 2010 en van de internist uit 2011. Daarnaast heeft hij de hoorzitting bijgewoond en aansluitend appellante zelf lichamelijk en psychisch onderzocht. In de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is volgens hem voldoende rekening gehouden met de psychische en diabetes gerelateerde beperkingen van appellante. Op psychisch gebied gaat het om restklachten van een depressie en paniekstoornis waardoor er nog sprake is van een verminderde stress-tolerantie. Wat betreft diabetes gaat het om een matig ingestelde DM type 2; dit heeft geen directe consequenties voor de belastbaarheid. Ten aanzien van de pijnklachten concludeert hij dat appellante meer beperkt dient te worden geacht. Om die reden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de FML beperkingen toegevoegd met betrekking tot lopen tijdens het werk, traplopen, klimmen, klauteren en staan. Met de urenbeperking van 30 uur per week is volgens hem in voldoende mate rekening gehouden met energetische consequenties van de nog aanwezige lichte/ matige psychische problematiek. De Raad kan appellante niet volgen in haar stelling dat het Uwv haar medische klachten onvoldoende op waarde heeft geschat. De Raad wijst er op dat appellante in beroep, noch in hoger beroep objectieve medische stukken heeft ingediend waaruit blijkt dat zij op de datum in geding (28 juni 2012) meer of anders beperkt is dan in de FML van 22 november 2012 is weergegeven.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 november 2012 toegelicht dat door de wijziging in de FML niet alle geduide functies voor appellante nog passend waren, maar dat er voldoende functies overbleven om de schatting van de arbeidsdeskundige in stand te houden. Deze functies zijn voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die ze in medisch opzicht voor appellante geschikt heeft bevonden. Ook de signaleringen op mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd. Met de rechtbank wordt derhalve geoordeeld dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Rikhof

QH