ECLI:NL:CRVB:2014:3824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
12-5150 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-uitkering en medische geschiktheid voor functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die zich had ziek gemeld vanwege knieklachten en psychische problemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had geweigerd appellant een uitkering toe te kennen, wat leidde tot een bezwaarprocedure. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij de medische beoordeling van de verzekeringsarts bevestigde. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn uitkering ten onrechte was beëindigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische geschiktheid van appellant voor de functies van prothese technicus, soldering technician en cadcal medewerker voldoende was toegelicht. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in twijfel trok. De verzekeringsarts had afdoende gemotiveerd dat appellant in staat was om passende werkzaamheden te verrichten, rekening houdend met zijn beperkingen. De uitspraak werd gedaan op 14 november 2014.

Uitspraak

12/5150 WIA
Datum uitspraak: 14 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
21 augustus 2012, 11/3022 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.J.W.C. Lipman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Lipman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen met ingang van 26 september 2008 wegens knieklachten en klachten van psychische aard. Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 20 januari 2009. Hiertegen is geen beroep ingesteld, waarmee dit besluit in rechte is komen vast te staan.
1.2.
Op 25 maart 2009 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld met toegenomen klachten van de rechterknie en toegenomen depressieve klachten. Op 22 december 2010 heeft appellant vervolgens een WIA-uitkering aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 8 maart 2011 (besluit 1) heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA omdat hij met ingang van
23 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hangende de bezwaarprocedure heeft het Uwv zijn standpunt gewijzigd en vier nieuwe primaire besluiten (besluiten 2 tot en met 5) genomen, alle gedateerd 14 juni 2011. Bij besluit 2 heeft het Uwv appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 25 maart 2009 tot 25 mei 2009, welke niet tot uitbetaling komt. Hierbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Bij besluit 3 heeft het Uwv appellant met ingang van 25 mei 2009 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, welke eveneens niet tot uitbetaling komt. Bij besluit 4 heeft het Uwv vastgesteld dat de uitkering van appellant met ingang van 23 maart 2011 € 984,19 bruto per maand bedraagt in verband met gewijzigde inkomsten. Bij besluit 5 heeft het Uwv ten slotte de WGA-uitkering van appellant met ingang van 15 augustus 2011 beëindigd omdat hij vanaf deze datum niet meer arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 26 juli 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen besluit 1 eveneens gericht geacht tegen de besluiten 2 tot en met 5, en dan met name tegen besluit 5. Het bezwaar is gegrond verklaard in die zin dat vastgesteld is dat appellant met ingang van
25 maart 2009 recht heeft op een WGA-uitkering. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard in die zin dat vastgesteld is dat appellant met ingang van 15 augustus 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en de uitkering terecht met ingang van die datum is beëindigd. Het Uwv heeft appellant hierbij een vergoeding toegekend wegens ten behoeve van het bezwaar gemaakte kosten en de wettelijke rente over de na te betalen uitkering vergoed.
1.5.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroep van appellant zich richt tegen de beëindiging van de WGA-uitkering met ingang van 15 augustus 2011 en dit beroep ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij overwogen dat zij geen aanleiding voor twijfel ziet aan de juistheid van de medische beoordeling, met uitzondering van aspect 2.8 (conflicthantering). Nu dit aspect echter niet voorkomt in de voorgehouden functies, heeft de rechtbank in het midden gelaten of de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt juist is. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de medische geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies afdoende is gemotiveerd.
Ten slotte heeft zij aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant vergoedt omdat pas in eerste aanleg de signaleringen ten aanzien van de aspecten 4.22 (knielen/hurken) en 5.5. (geknield of gehurkt actief zijn) afdoende zijn gemotiveerd.
2. In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat de WGA-uitkering ten onrechte is beëindigd met ingang van 15 augustus 2011 omdat hij vanwege zijn knie- en met name psychische beperkingen niet kan werken. Ter onderbouwing heeft hij een rapport ingediend van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans, gedateerd 13 februari 2013 en een brief van zijn behandelende psychiater, dr. W.J. Canton, van 6 mei 2013.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na de hoorzitting met appellant nader gesproken over de psychische problematiek en heeft appellant op 30 juni 2011 tijdens het spreekuur uitgebreid lichamelijk onderzocht. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen en de voorhanden informatie van de behandelende orthopeed en psychiater Canton heeft deze verzekeringsarts aanleiding gezien voor bijstelling van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In de aangepaste FML van 15 juli 2011 is rekening gehouden met een beperkte belastbaarheid van de rechterknie in verband met de knieprothese en gonartrose en is de belastbaarheid ten aanzien van zitten en hurken/knielen aangepast. Ook zijn in verband met de depressieve stoornis in combinatie met de persoonlijkheidsproblematiek meer beperkingen aangenomen ten aanzien van het sociaal functioneren, waardoor rekening is gehouden met de verhoogde psychische kwetsbaarheid en beperkte draagkracht van appellant, zoals ook aangegeven door Canton. In haar rapporten van 11 juli 2011, 22 november 2011 en
12 december 2011 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd uiteengezet waarom zij tot de aangenomen beperkingen ten aanzien van conflicthantering, hurken/knielen en gehurkt/geknield actief zijn is gekomen. Ten aanzien van de fysieke belastbaarheid is er, gelet op de aanwezige medische informatie, geen grond voor twijfel aan de juistheid van de FML. In hoger beroep is geen nieuwe medische informatie ten aanzien van de uit de knieklachten voortkomende beperkingen ingediend. De in hoger beroep ingediende informatie van de behandelende psychiater en ingeschakelde verzekeringsarts doet niet af aan de juistheid van de FML. De informatie van Canton bevat geen nieuwe gezichtspunten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op eerdere, gelijkluidende, brieven van Canton gereageerd, waarbij het standpunt is ingenomen dat afdoende rekening is gehouden met de depressieve stoornis van appellant in combinatie met de persoonlijkheidsproblematiek. Canton is weliswaar van mening dat appellant met dergelijke problematiek niet kan werken omdat hij de druk niet aan zou kunnen, echter de verzekeringsarts heeft overtuigend beargumenteerd dat appellant wel degelijk in staat is om passende werkzaamheden te verrichten, waarbij rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen. Offermans ziet aanleiding tot het aannemen van een zevental extra beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en de werktijden, waarbij hij ook een urenbeperking overweegt. Echter, Offermans heeft appellant niet gesproken noch onderzocht. Hij heeft zich slechts gebaseerd op dossieronderzoek. Om die reden kan aan de beoordeling van Offermans van de beperkingen van appellant niet die waarde worden gehecht die appellant eraan wenst te hechten. Het rapport van Offermans geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de FML van 15 juli 2011.
3.2.
De medische geschiktheid van de voorgehouden functies van prothese technicus, soldering technician en cadcal medewerker is afdoende toegelicht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapporten van 19 juli 2011 en 22 december 2011.
3.3.
Gelet op overwegingen 3.1 en 3.2 heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade, bestaande uit de wettelijke rente, moet worden afgewezen.
3.4.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Rikhof

QH