ECLI:NL:CRVB:2014:3826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
13-2788 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die van mening was dat haar medische situatie sinds 2009 was verslechterd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2009 vastgesteld dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Na meerdere verzoeken om herbeoordeling, concludeerde het Uwv in 2011 dat er geen recht op een WAO-uitkering was ontstaan, omdat er geen toegenomen beperkingen waren ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische situatie sinds 2010 was veranderd, onderbouwd met een rapport van psychiater R.J.H. Winter. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en de belastbaarheid vastgesteld in overeenstemming met de Functionele Mogelijkhedenlijst. De Raad oordeelde dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed onderbouwd waren en dat het rapport van psychiater Winter niet voldoende bewijs bood voor een toename van beperkingen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 november 2014.

Uitspraak

13/2788 WAO
Datum uitspraak: 14 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 april 2013, 12/721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014. Appellante en het Uwv zijn, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 16 december 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 24 juni 2008 minder dan 15% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Appellante heeft hierna het Uwv verzocht om een herbeoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid per vier weken na
5 maart 2010 en 18 april 2011.
1.2.
Bij besluit van 7 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een WAO-uitkering is ontstaan omdat er bij appellante geen sprake is van toegenomen beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 20 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat haar medische situatie sedert
5 maart 2010 ten opzichte van het onderzoek door de verzekeringsarts in 2009 is gewijzigd. Zij heeft gewezen op haar medicijngebruik en het door haar in geding gebrachte rapport van 30 september 2012 van R.J.H. Winter, psychiater.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag heeft gelegen. De verzekeringsarts heeft appellante gezien, psychisch en lichamelijk onderzoek verricht, acht geslagen op de aanwezige informatie van de behandelend sector en in zijn rapport van 17 oktober 2011 uiteengezet dat de belastbaarheid van appellante overeenkomt met haar belastbaarheid zoals omschreven in de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 oktober 2009. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij haar heroverweging de door appellante aangedragen gegevens van revalidatiearts E. Wieman van 29 juni 2011 betrokken.
4.2.
De rechtbank heeft terecht gesteld dat er onvoldoende aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen nu zij op inzichtelijke wijzen hebben onderbouwd hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen en waarom het rapport van psychiater Winter geen aanleiding geeft om een toename van beperkingen ten opzichte van oktober 2009 aan te nemen. Ook in het kader van de Ziektewet is appellante in de periode in geding diverse malen onderzocht, met dezelfde conclusie. Voorts heeft de Raad betrokken dat de (extra) beperkingen die Winter bij appellante aanwezig acht niet in volle omvang zijn geobjectiveerd en uit het door hem uitgevoerde onderzoek te herleiden naar de gezondheidssituatie op de data in geding. Tegen deze achtergrond is de conclusie van psychiater Winter dat appellante meer beperkt is en dat de FML dient te worden bijgesteld onvoldoende onderbouwd. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep doen twijfelen.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Rikhof

QH