ECLI:NL:CRVB:2014:3826
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die van mening was dat haar medische situatie sinds 2009 was verslechterd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2009 vastgesteld dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Na meerdere verzoeken om herbeoordeling, concludeerde het Uwv in 2011 dat er geen recht op een WAO-uitkering was ontstaan, omdat er geen toegenomen beperkingen waren ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische situatie sinds 2010 was veranderd, onderbouwd met een rapport van psychiater R.J.H. Winter. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en de belastbaarheid vastgesteld in overeenstemming met de Functionele Mogelijkhedenlijst. De Raad oordeelde dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed onderbouwd waren en dat het rapport van psychiater Winter niet voldoende bewijs bood voor een toename van beperkingen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 november 2014.