ECLI:NL:CRVB:2014:3852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-3568 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van kinderbijslag op basis van verblijfsvergunning en internationale rechten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellante, afkomstig uit Burundi, had een aanvraag voor kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ingediend, welke was afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op grond van het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning. De Svb handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar, waarbij verwezen werd naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. In hoger beroep werd door de gemachtigde van appellante aangevoerd dat er een klacht was ingediend bij het VN-Mensenrechtencomité, met het verzoek om de zaak aan te houden totdat hierover een beslissing was genomen. De Raad oordeelde echter dat het niet ondenkbeeldig was dat het VN-Mensenrechtencomité lange tijd nodig zou hebben voor een uitspraak, en dat dit niet voldoende reden was om de procedure aan te houden.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellante geen recht op kinderbijslag kon ontlenen aan het nationale recht en dat er geen internationale gronden waren aangevoerd die haar uitsluiting van de verzekering voor de AKW konden rechtvaardigen. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en oordeelde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan de proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 november 2014, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

13/3568 AKW
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2013, 13/1163 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is afkomstig uit Burundi en verblijft sinds 28 oktober 2005 in Nederland. Op 22 januari 2008 is haar dochter [naam dochter] in Nederland geboren. De aanvraag van appellante om kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) van 22 mei 2012 is door de Svb afgewezen bij besluit van 14 oktober 2012, omdat appellante geen verblijfsvergunning heeft. In bezwaar is namens appellante een beroep gedaan op de uitspraak van de Raad van
15 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1905).
1.2.
Bij de beslissing op bezwaar van 5 februari 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb - onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740) - het besluit van 14 oktober 2012 gehandhaafd, omdat appellante op grond van artikel 6, tweede lid, van de AKW geen verzekerde is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante er op gewezen dat zijn kantoor naar aanleiding van bovengenoemd arrest van de Hoge Raad een klacht heeft ingediend bij het Human Rights Committee (VN-Mensenrechtencomité) te Geneve met het verzoek de daarin vermelde gronden als beroepsgronden aan te merken. Voorts is verzocht de zaak aan te houden totdat op de klacht is beslist.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien deze procedure aan te houden, nu het niet ondenkbeeldig is dat het nog geruime tijd zal duren voordat het VN-Mensenrechtencomité zijn Inzichten zal hebben vastgesteld, nog daargelaten de vraag of een eventueel gegronde klacht (directe) consequenties heeft voor het onderhavige hoger beroep.
4.2.
Tussen partijen is in geschil het recht op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2011 tot en met het vierde kwartaal van 2012.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kan ontlenen. In geschil is de vraag of uit het internationale recht moet worden afgeleid dat appellante niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW op de grond dat zij niet beschikt over een verblijfstitel als in artikel 6, tweede lid, van de AKW genoemd.
4.4.
Nu namens appellante in hoger beroep geen nadere internationaalrechtelijke gronden zijn aangevoerd, wordt kortheidshalve volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:994) in een met het onderhavige geding vergelijkbare zaak. Van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van appellante zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, is ook hier niet gebleken. Hetgeen door de gemachtigde in de klacht aan het VN-Mensenrechtencomité naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De in 4.3 geformuleerde vraag dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R.L. Rijnen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

NK