ECLI:NL:CRVB:2014:3857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-5468 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van medische en psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de toekenning van huishoudelijke hulp aan appellant door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant ontving voorheen 4 uur en 30 minuten huishoudelijke hulp per week, maar dit werd verlaagd naar 2 uur en 45 minuten per week in een besluit van 15 augustus 2012. Appellant maakte bezwaar tegen deze verlaging, maar het college verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond, enkel voor de hoogte van het persoonsgebonden budget. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 november 2014 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van appellant. Tijdens een huisbezoek zijn de huishoudelijke taken besproken en is gekeken naar de mogelijkheden van appellant om deze zelf uit te voeren. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat appellant niet in staat was om zijn huishouden te structureren, ondanks zijn psychische klachten. De enkele vermelding van 'pyjamadagen' was niet voldoende om aan te tonen dat hij extra hulp nodig had.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op de medische gegevens en de verklaringen van zorgverleners. Er was geen aanleiding om aan te nemen dat appellant niet in staat was om gebruik te maken van de maaltijdvoorziening. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de eerdere beslissing van het college in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/5468 WMO
Datum uitspraak: 19 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 juni 2013, 12/5460 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.W.J. van der Meer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft aan appellant in een besluit van 15 augustus 2012 huishoudelijke hulp toegekend voor 2 uur en 45 minuten per week. Voordien ontving appellant 4 uur en 30 minuten huishoudelijke hulp. Appellant heeft tegen het besluit van 15 augustus 2012 bezwaar gemaakt.
1.2. Het college heeft in een besluit van 7 november 2012 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, namelijk voor zover het betrekking heeft op de hoogte van het persoonsgebonden budget. Voor zover het bezwaar gericht is tegen de toegekende tijd voor huishoudelijke hulp, heeft het college dit ongegrond verklaard. In het besluit van 7 november 2012 heeft het college toegelicht dat de toegekende tijd is gebaseerd op een rapport van de WMO-adviseur, waarin alle medische beperkingen van appellant als gevolg van reuma en (ernstige) psychische klachten zijn meegenomen. In verband met appellants psychische klachten is niet meer tijd toegekend. Niet is namelijk gebleken dat bij appellant sprake is van een situatie waarin hij de huishoudelijke hulp wil helpen met schoonmaken en dit een vertragende factor is. Ook heeft het college geen aanleiding gezien extra tijd toe te kennen voor het structureren van de taken van de huishoudelijke hulp. Verder heeft het college geen tijd toegekend voor het bereiden van maaltijden, omdat appellant gebruik kan maken van een maaltijdvoorziening. De omvang van de toegekende duur van 2 uur en 45 minuten berust op de normtijden. Toegekend per week is 90 minuten voor zwaar huishoudelijk werk, 60 minuten voor wasverzorging en 10 minuten voor het verschonen en opmaken van het bed. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 november 2012.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college de fysieke en psychische klachten van appellant heeft erkend. Tijdens een huisbezoek op 24 juli 2012 zijn alle huishoudelijke taken met appellant besproken en is gekeken naar welke handelingen hij zelf kan verrichten. Ook de handfunctie van appellant is daar besproken. De medisch adviseur heeft op grond van de informatie geen aanleiding gezien voor het in- en uitruimen van de vaatwasmachine extra tijd toe te kennen. Als oplossing is aangedragen dat appellant zijn servies anders indeelt zodat hij de afwas wel terug kan zetten. Verder is niet gebleken dat appellant hulp bij het structureren van het huishouden nodig heeft. Dat appellant zogenaamde ‘pyjamadagen’ heeft is daartoe onvoldoende. Vervolgens heeft het college kunnen besluiten dat appellant gebruik kan maken van een boodschappenservice en van een maaltijdvoorziening. Ten slotte heeft de rechtbank geen aanleiding gezien aan te nemen dat het huishouden niet naar behoren kan worden uitgevoerd door psychische klachten van appellant; niet blijkt namelijk uit de informatie van de zorgverleners van appellant dat hij hen in de uitvoering van de taken belemmert.
3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak bestreden. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat er wel tijd toegekend had moeten worden voor het structureren van het huishouden. Uit het feit dat appellant ‘pyjamadagen’ heeft blijkt wel dat hij een lethargische levenshouding heeft, die mede wordt veroorzaakt door zijn psychische klachten. Verder heeft de rechtbank ten onrechte niet onderzocht dan wel van het college verlangd te onderzoeken of van appellant gevergd kan worden van een maaltijdvoorziening gebruik te maken. Verder heeft de rechtbank zich niet mogen baseren op de informatie van de zorgverleners bij zijn oordeel dat het college geen extra tijd hoefde toe te kennen omdat het huishouden niet naar behoren kan worden uitgevoerd door psychische klachten van appellant. Deze zorgverleners zijn er namelijk niet expliciet op bevraagd. Verder is het zo, dat het college zich voor dit onderdeel heeft gebaseerd op oud beleid. Het is de vraag hoe het besluit eruit zou zien bij hantering van het toepasselijke beleid.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Het is de Raad niet gebleken dat het door het college verrichte onderzoek onvoldoende is. De medische gegevens van appellant zijn bij het onderzoek betrokken. Tussen partijen is geen verschil van mening over het antwoord op de vraag of de juiste medische gegevens bij het onderzoek zijn betrokken. Verder heeft er een huisbezoek plaatsgevonden waar alle huishoudelijke taken zijn doorgenomen met appellant. Vervolgens heeft de medisch adviseur geadviseerd over de mogelijkheid van appellant om de vaatwasmachine leeg te ruimen. Ook is bij het onderzoek betrokken wat de zorgverleenster heeft geschreven over het huishouden bij appellant en de rol die appellant daarin vervult.
4.2.
Niet is uit het onderzoek gebleken dat appellant niet in staat is om zijn huishouden te structureren. Appellant heeft ook geen informatie gegeven op grond waarvan tot een ander oordeel gekomen moet worden. De enkele stelling dat appellant zogenaamde ‘pyjamadagen’ heeft is daartoe niet voldoende. Verder is niet gebleken dat door de psychische problematiek de huishoudelijke werkzaamheden niet naar behoren kunnen worden uitgevoerd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college zich mede heeft mogen baseren op de verklaringen van de zorgverleners, die niets hierover melden. Ten slotte heeft appellant niets aangevoerd op grond waarvan betwijfeld kan worden dat hij van een maaltijdvoorziening gebruik kan maken.
4.3.
Wat hiervoor is overwogen houdt in dat het hoger beroep niet slaagt en dat de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en A.J. Schaap en G. Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) W. de Braal

TM