ECLI:NL:CRVB:2014:3865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-1688 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
  • S.W. Munneke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor kosten van kinderopvang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse. De zaak betreft de afwijzing van bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van kinderopvang van appellante in de periode van 1 januari 2011 tot en met 21 juni 2011. Na een tussenuitspraak op 1 juli 2014, waarin het college werd opgedragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen, heeft het college op 1 september 2014 de beslissing op bezwaar gewijzigd. De Raad heeft geoordeeld dat de afwijzing van bijzondere bijstand voor de periode van 7 februari 2011 tot en met 21 juni 2011 niet in stand kan blijven, omdat deze in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de aanvraag om bijzondere bijstand voor de genoemde periode betreft. De Raad heeft tevens het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.191,50. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters.

Uitspraak

13/1688 WWB, 14/5795 WWB
Datum uitspraak: 18 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 februari 2013, 12/2735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.S. Waterval, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Waterval. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J. de Jonge.
Na een tussenuitspraak van 1 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2245 (tussenuitspraak), heeft het college bij besluit van 1 september 2014 de beslissing op bezwaar van 16 mei 2012 gewijzigd.
Appellante heeft een zienswijze ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 16 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college de afwijzing van bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van kinderopvang van appellante in de periode van 1 januari 2011 tot en met 21 juni 2011 gehandhaafd.
1.2.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de afwijzing over de periode van
1 januari 2011 tot 7 februari 2011 de rechterlijke toets kan doorstaan. Ten aanzien van de periode van 7 februari 2011 tot en met 21 juni 2011 heeft de Raad een gebrek in het bestreden besluit geconstateerd en het college opdracht gegeven dit gebrek te herstellen.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 1 september 2014 het bestreden besluit gewijzigd. De door appellante aangevraagde bijzondere bijstand over de periode van 7 februari 2011 tot en met 21 juni 2011 is afgewezen voor zover daarin al was voorzien door de kinderopvangtoeslag. Het college heeft wel bijzondere bijstand verstrekt voor de door appellante betaalde eigen bijdrage van de kosten van kinderopvang over deze periode ten bedrage van € 330,54.
2. Appellante kan zich met deze afwijzing van bijzondere bijstand, voor zover daarin al was voorzien door de kinderopvangtoeslag, niet verenigen. Appellante dient deze toeslag immers terug te betalen aan de Belastingdienst.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van wat in de tussenuitspraak is overwogen slaagt het hoger beroep en komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit, voor zover daarbij de aanvraag om bijzondere bijstand voor de periode van 7 februari 2011 tot en met 21 juni 2011 is afgewezen, vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt voor het overige, zoals volgt uit de tussenuitspraak, ongegrond verklaard.
3.2.
De Raad zal het besluit van 1 september 2014, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, mede in de beoordeling betrekken.
3.3.
In de tussenuitspraak is overwogen dat uit artikel 35, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 11, eerste lid, van de WWB, volgt dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds was voorzien. Dat appellante inmiddels is geconfronteerd met een terugvordering van de kinderopvangtoeslag leidt, gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB, niet tot een ander oordeel. Ingevolge deze bepaling wordt voor schulden in beginsel geen bijstand verleend.
3.4.
Het in 3.3 overwogene leidt tot de slotsom dat het beroep tegen het besluit van
1 september 2014 ongegrond zal worden verklaard.
4. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep (een punt voor het beroepschrift en een punt voor de zitting) en hoger beroep (een punt voor het hoger beroepschrift, een punt voor de zitting en een halve punt voor de zienswijze), in totaal begroot op € 2.191,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 mei 2012 gegrond en vernietigt dat besluit,
voor zover daarbij bijzondere bijstand over de periode van 7 februari tot en met 21 juni 2011
is geweigerd;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 mei 2012 voor het overige ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 1 september 2014 ongegrond;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.191,50;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) S.W. Munneke

HD