ECLI:NL:CRVB:2014:390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
13-1854 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het persoonsgebonden budget op nihil en terugvordering van bedragen in het kader van de AWBZ

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het persoonsgebonden budget (pgb) van de betrokkene over de jaren 2011 en 2012 door het Zorgkantoor Menzis, dat op nihil is vastgesteld. De erven van de betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de echtgenote van de betrokkene niet-ontvankelijk was, omdat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn was ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de gezondheidstoestand van de betrokkene en de redenen voor de termijnoverschrijding. De Raad concludeert dat er geen voldoende bewijs is dat de betrokkene gedurende de bezwaartermijn volledig buiten staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar hebben behandeld.

Uitspraak

13/1854 AWBZ
Datum uitspraak: 5 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 maart 2013, 12/1155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van[naam betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te[woonplaats] (appellanten)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. E. van Wolde, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift en, op verzoek van de Raad, een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013. Namens appellanten is verschenen mr. Van Wolde. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.G.M. Bosma.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft bij twee besluiten van 29 mei 2012 op grond van het bepaalde in en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) het persoonsgebonden budget (pgb) van[naam betrokkene] over de jaren 2011 en 2012 vastgesteld op nihil en meegedeeld dat aan het Zorgkantoor € 925,57 respectievelijk € 312,65 moet worden terugbetaald.
1.2.
Op 24 augustus 2012 heeft [naam echtgenote], echtgenote van [naam betrokkene], namens hem bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 29 mei 2012. [naam betrokkene] is overleden op
29 augustus 2012.
1.3.
Bij besluit van 9 november 2012 heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen de besluiten van 29 mei 2012 ongegrond verklaard. Appellanten hebben tegen het besluit van
9 november 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
Bij besluit van 14 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor hangende het beroep bij de rechtbank het besluit van 9 november 2012 ingetrokken en het tegen de besluiten van 29 mei 2012 namens [naam betrokkene] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift na afloop van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is ingediend en dat die overschrijding niet verschoonbaar is. Het Zorgkantoor is niet gebleken dat [naam betrokkene] door zijn ziekte en/of zijn psychische gesteldheid niet in staat was het bezwaarschrift tijdig in te dienen of om hiervoor de hulp van een derde in te roepen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 9 november 2012 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang bij de beoordeling van dat besluit door de rechtbank. Het beroep tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
3.
Appellanten stellen zich in hoger beroep op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat zich uitzonderlijke omstandigheden voordeden. Het was [naam betrokkene] op grond van zijn lichamelijke en geestelijke conditie niet te verwijten dat hij geen hulp heeft gevraagd voor het indienen van het bezwaar.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tegen de besluiten van 29 mei 2012 na afloop van de bezwaartermijn is ingediend.
4.2.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat[naam echtgenote] op
24 augustus 2012 namens [naam betrokkene] bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van
29 mei 2012. Anders dan namens appellanten ter zitting is betoogd, betekent dit dat [naam betrokkene] moet worden aangemerkt als de indiener van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.4.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat de bij [naam betrokkene] eerder vastgestelde slokdarmkanker in het voorjaar van 2012 is teruggekomen. Hij is door het ernstige beloop van de ziekte op 15 augustus 2012 opgenomen in een ziekenhuis in Groningen. [naam echtgenote] heeft toen zij hierna zijn ongeopende post vond zijn belangen meteen waargenomen. Volgens de verklaring van de intensivist van dat ziekenhuis van 24 augustus 2012 was [naam betrokkene] op dat moment niet tot communiceren in staat.
4.5.
De bezwaartermijn liep van 30 mei 2012 tot en met 10 juli 2012. De onder 4.4 genoemde ziekenhuisopname kan niet tot de conclusie leiden dat van [naam betrokkene] gedurende de bezwaartermijn niet kon worden gevergd dat hij iemand inschakelde voor het maken van bezwaar, indien hij daartoe zelf niet in staat was. De ziekenhuisopname en de verklaring van de intensivist hebben immers betrekking op een later gelegen tijdstip.
4.6.
Onder de gedingstukken bevindt zich voorts een verklaring van PsyQ van 22 april 2008 waarin bij [naam betrokkene] de voorlopige diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis wordt gesteld. Ook deze verklaring is onvoldoende om aan te nemen dat [naam betrokkene] gedurende de bezwaartermijn op psychische gronden niet in staat kon worden geacht om hulp van een ander, bijvoorbeeld zijn echtgenote, te vragen voor het maken van bezwaar. De verklaring van PsyQ dateert immers van geruime tijd voor de periode in geding, bevat alleen een voorlopige diagnose en geeft geen informatie over de ernst van de aandoening en de mate waarin [naam betrokkene] daarvan gevolgen ondervond.
4.7.
Ter zitting is namens appellanten verklaard dat [naam betrokkene] gedurende de maanden mei, juni en juli 2012 zijn huisarts niet heeft geraadpleegd en dat appellanten niet beschikken over andere medische stukken die kunnen dienen ter onderbouwing van hun standpunt dat het te laat indienen van het bezwaarschrift door de lichamelijke en psychische toestand van [naam betrokkene] verschoonbaar was.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan [naam betrokkene] geacht moet worden gedurende de bezwaartermijn volledig buiten staat te zijn geweest tijdig en - eventueel voorlopig - bezwaarschrift in te dienen of te laten indienen, zodat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en W.H. Bel en
M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
(getekend) G.M.T. Berkel-Kikkert
(getekend) G.J. van Gendt
IvR