Uitspraak
.Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ham. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 18 mei 2004 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. De gemeente Veenendaal heeft op basis van een anonieme tip een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij werd geconcludeerd dat appellante en haar partner A sinds 1 juni 2005 een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandsbedragen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende zijn om te concluderen dat A zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De Raad heeft vastgesteld dat de verklaringen van buurtbewoners niet voldoende steun bieden voor het standpunt van het college. De Raad heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand over de periode voor 1 februari 2012 niet gerechtvaardigd was, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de periode vanaf 1 februari 2012. De Raad heeft het besluit van het college tot intrekking van de bijstand over de periode voor 1 februari 2012 vernietigd en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen de terugvordering. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.