ECLI:NL:CRVB:2014:402
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering na ontslag tijdens ziekte en de beoordeling van verwijtbaarheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan een betrokkene die tijdens haar ziekte haar arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. De betrokkene, werkzaam als medewerker customer contact support, meldde zich op 9 november 2010 ziek vanwege psychische klachten. Op 13 juli 2011 heeft zij haar werkgever geïnformeerd over haar ontslag, dat op 31 augustus 2011 inging. De aanvraag voor een ZW-uitkering werd op 17 oktober 2011 afgewezen, omdat zij ontslag had genomen zonder zwaarwegende medische redenen.
De rechtbank had het beroep van de betrokkene tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad concludeerde dat de betrokkene niet in een zodanige toestand verkeerde dat haar ontslag niet verweten kon worden. De informatie van de huisarts en psycholoog toonde aan dat de betrokkene psychische problemen had, maar niet in die mate dat zij de gevolgen van haar ontslag niet kon overzien. De Raad oordeelde dat de betrokkene onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij onder druk van haar werkgever ontslag had genomen.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de betrokkene om zich bewust te zijn van haar rechten en verplichtingen, en dat onbekendheid met de regelgeving niet kan leiden tot een geslaagd beroep op de ZW-uitkering.