ECLI:NL:CRVB:2014:402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
12-4227 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na ontslag tijdens ziekte en de beoordeling van verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan een betrokkene die tijdens haar ziekte haar arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. De betrokkene, werkzaam als medewerker customer contact support, meldde zich op 9 november 2010 ziek vanwege psychische klachten. Op 13 juli 2011 heeft zij haar werkgever geïnformeerd over haar ontslag, dat op 31 augustus 2011 inging. De aanvraag voor een ZW-uitkering werd op 17 oktober 2011 afgewezen, omdat zij ontslag had genomen zonder zwaarwegende medische redenen.

De rechtbank had het beroep van de betrokkene tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad concludeerde dat de betrokkene niet in een zodanige toestand verkeerde dat haar ontslag niet verweten kon worden. De informatie van de huisarts en psycholoog toonde aan dat de betrokkene psychische problemen had, maar niet in die mate dat zij de gevolgen van haar ontslag niet kon overzien. De Raad oordeelde dat de betrokkene onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij onder druk van haar werkgever ontslag had genomen.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de betrokkene om zich bewust te zijn van haar rechten en verplichtingen, en dat onbekendheid met de regelgeving niet kan leiden tot een geslaagd beroep op de ZW-uitkering.

Uitspraak

12/4227 ZW
Datum uitspraak: 12 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 juni 2012, 11/6623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Segeren-Krijnen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was werkzaam als medewerker customer contact support. Op 9 november 2010 heeft betrokkene zich ziek gemeld in verband met psychische klachten. Bij brief van
13 juli 2011 heeft betrokkene de werkgever meegedeeld dat zij de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de opzegtermijn beëindigt. De werkgever heeft betrokkene bevestigd dat het dienstverband op 31 augustus 2011 zal eindigen. Bij brief van 12 augustus 2011 heeft betrokkene een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 17 oktober 2011 is aan betrokkene een ZW-uitkering geweigerd omdat zij tijdens ziekte ontslag heeft genomen. Bij besluit van 6 december 2011 (bestreden besluit) heeft appellant de afwijzende beslissing op de aanvraag van betrokkene na bezwaar gehandhaafd, onder de overweging dat zij ontslag heeft genomen zonder dat daar zwaarwegende medische redenen voor waren en dus een onnodig beroep op de ZW heeft gedaan.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. In dit verband heeft de rechtbank, onder verwijzing naar artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit, als haar opvatting gegeven dat een maatregel inhoudende gedeeltelijke weigering van 25% van het uitkeringsbedrag gedurende de periode dat betrokkene aanspraak op loon zou kunnen maken dan wel de dienstbetrekking zou hebben kunnen voortduren, de rechterlijke toetsing zou kunnen doorstaan.
3.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een verminderde verwijtbaarheid bij betrokkene. Appellant heeft - onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 10 maart 1999, ECLI:NL:CRVB:1999:AA3972, en 21 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1018 - aangevoerd dat een situatie waarin de druk van een werkgever om een baan op te geven kan leiden tot verminderde verwijtbaarheid slechts dan aan de orde is wanneer vast is komen te staan dat deze druk dermate onontkoombaar is, dat zou kunnen worden geoordeeld dat een werknemer geheel en al de vrijheid miste zijn wil aangaande de beëindiging te bepalen. De bezwaarverzekeringsarts van appellant heeft vastgesteld dat betrokkene niet in een zodanige toestand heeft verkeerd dat haar niet verweten kon worden dat zij vrijwillig ontslag heeft genomen.
4.
Betrokkene heeft naar voren gerbacht dat zij vanwege haar psychische problemen en klachten en door de druk van haar voormalige werkgever op impulsieve wijze ontslag heeft genomen. Zij kon op dat moment niet overzien welke negatieve gevolgen er aan haar ontslag verbonden zouden zijn. Het voortduren van het dienstverband zou schade aan haar gezondheid hebben opgeleverd.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.Voor de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak.
5.2. Betrokkene heeft niet bestreden dat zij haar arbeidsovereenkomst heeft beëindigd en daarmee haar aanspraak op loon heeft prijs gegeven op een tijdstip dat het risico van arbeidsongeschiktheid reeds was ingetreden, en dat zij dusdoende een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid aanhef en onder j, van de ZW heeft gepleegd. Het geding spitst zich toe op de vraag of deze gedraging aan betrokkene kan worden verweten.
5.3.
Er is geen aanleiding om het onderzoek door de verzekeringsartsen van appellant onzorgvuldig te achten. De conclusie van de verzekeringsarts op het spreekuur van
27 september 2011 was dat geen sprake was van een verminderde handels-, beslissings- of wilsbekwaamheid van betrokkene. Het hebben van het dienstverband met de werkgever leidde niet tot schade van de gezondheid van betrokkene. Betrokkene had geen advies van een behandelaar gehad om ontslag te nemen. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 2 december 2011 blijkt dat deze arts het dossier van betrokkene heeft bestudeerd, de hoorzitting heeft bijgewoond en aan alle klachten van betrokkene aandacht heeft gegeven. Voldoende is gemotiveerd waarom de bezwaarverzekeringsarts geen verschoonbare medische redenen heeft gevonden op grond waarvan betrokkene niets anders had kunnen doen dan ontslag te nemen.
5.4.
Betrokkene heeft geen gegevens ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat op haar door de werkgever zware druk is uitgeoefend. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat zij niet over gegevens beschikt waaruit de zware druk van haar werkgever zou kunnen blijken. Uit de informatie van de huisarts en de behandelend psycholoog blijkt dat betrokkene rond de datum van het ontslag psychische problemen had, maar daaruit is niet af te leiden dat zij zodanig ernstige psychische problemen had dat zij de gevolgen van haar handelen niet kon overzien of dat de voortzetting van het dienstverband tot schade van haar gezondheid zou leiden.
5.5.
Het beroep van betrokkene op onbekendheid met de regelgeving slaagt evenmin. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene om zich op de hoogte te stellen van haar rechten en verplichtingen. Niet is gebleken dat het voor betrokkene ten tijde van haar ontslagname onmogelijk was zich te laten adviseren en bijstaan op gelijke wijze als daarin is voorzien na de weigering van de ZW-uitkering.
5.6.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaard.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) Z. Karekezi

HD