ECLI:NL:CRVB:2009:BH1018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3415 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van recht op ziekengeld na vrijwillig ontslag door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als docent economie werkzaam was, had op 1 november 2004 vrijwillig ontslag genomen na een periode van arbeidsongeschiktheid door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde vervolgens het recht op ziekengeld, omdat appellant door zijn ontslag het Uitvoeringsfonds had benadeeld en er sprake was van verwijtbaarheid. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat appellant niet heeft bestreden dat hij door zijn ontslag een benadelingshandeling heeft gepleegd. De kern van het geschil ligt in de vraag of deze gedraging aan appellant kan worden verweten. Appellant voerde aan dat zijn psychische toestand hem dwong om ontslag te nemen, maar de Raad oordeelt dat de beschikbare medische gegevens geen steun bieden voor deze stelling. De verklaring van het Centrum voor Psychotherapie, die betrekking heeft op een behandeling in 2008, biedt geen bewijs dat appellant in 2004 geen andere keuze had dan ontslag te nemen. Ook de informatie van de bedrijfsarts bevat geen aanwijzingen dat appellant onder druk is gezet om ontslag te nemen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht geen toepassing heeft gegeven aan de uitzondering in de Ziektewet die betrekking heeft op de ernst van de gedraging en de verwijtbaarheid. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

07/3415 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2007, 05/4531 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2008.
Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Laaracker.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is laatstelijk op 1 augustus 2004 voor een periode van een jaar als docent economie in dienst getreden bij de [naam stichting] van [vestigingsplaats]. Op 2 september 2004 is hij wegens psychische klachten uitgevallen voor zijn arbeid. Bij brief van 11 oktober 2004 heeft appellant met ingang van 1 november 2004 ontslag genomen uit zijn betrekking.
2. Bij brief van 14 januari 2005 is appellant, naar aanleiding van de ziekmelding bij het Uwv door de werkgever, in kennis gesteld van het besluit om het recht op ziekengeld geheel blijvend te weigeren. Daarbij is overwogen dat appellant door zelf ontslag te nemen het Uitvoeringsfonds heeft benadeeld en dat er sprake was van verwijtbaarheid.
3. Bij besluit van 19 augustus 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv onder verwijzing naar artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de Ziektewet en de toepasselijke bepalingen van het Maatregelenbesluit UWV het bezwaar tegen het besluit van 14 januari 2005 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil was dat appellant vrijwillig ontslag had genomen en dat hij daardoor een benadelingshandeling in de zin van voormelde bepaling van de Ziektewet had gepleegd. De rechtbank achtte, lettend op de beschikbare informatie van appellants huisarts en van de bedrijfsarts, niet gebleken dat appellant in een zodanige toestand had verkeerd dat hem niet verweten kon worden dat hij vrijwillig ontslag had genomen. De rechtbank achtte evenmin gebleken dat appellant door een van deze artsen onder druk was gezet om ontslag te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook terecht geen toepassing gegeven aan het tweede lid van artikel 45 van de Ziektewet, welke bepaling betrekking heeft op de ernst van de gedraging en de verwijtbaarheid.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Appellant heeft niet bestreden dat hij door ontslag te nemen na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid een benadelingshandeling als vorenbedoeld heeft gepleegd. Het geding spitst zich in het bijzonder toe op de vraag naar de mate waarin deze gedraging aan appellant kan worden verweten. Appellant heeft onder verwijzing naar een door hem overgelegde verklaring van het Centrum voor Psychotherapie te Amsterdam aangevoerd dat zijn psychische toestand zodanig was dat hij alles deed om contact met zijn werkgever uit de weg te gaan en uiteindelijk besloot ontslag te nemen.
5.2. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden voor een ander oordeel dan de rechtbank. Aan voormelde verklaring, die betrekking heeft op een behandeling in 2008, en de overige beschikbare medische gegevens valt niet te ontlenen dat appellant in 2004 op medische gronden redelijkerwijs geen andere keus had dan ontslag te nemen uit zijn betrekking. Ook de door de bedrijfsarts M. van der Molen in september en oktober 2004 verstrekte informatie bevat geen gegevens ter onderbouwing van appellants standpunt dat op hem door de werkgever of deze bedrijfsarts zware druk is uitgeoefend om ontslag te nemen.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 en 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
KR