ECLI:NL:CRVB:2014:4024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
13-2274 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na eerdere beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Alkmaar. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 8 juli 2011, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 23 november 2009 geen recht had op een WIA-uitkering. Het Uwv stelde dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van 26 oktober 2009. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat er wel degelijk sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak. Ze verwees naar medische stukken ter onderbouwing van haar standpunt. Het Uwv daarentegen verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak, stellende dat de medische beperkingen niet waren toegenomen en dat de psychische klachten voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak.

De Raad oordeelde dat de hoger beroepsgronden van appellante een herhaling waren van eerder aangevoerde gronden en dat de rechtbank deze terecht had verworpen. De Raad bevestigde dat het Uwv op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat er geen toename van lichamelijke klachten was en dat de psychische beperkingen voortkwamen uit een andere oorzaak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2274 WIA
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 maart 2013, 12/201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Voor appellante is verschenen mr. V.Y. Jokhan, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 8 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van
23 november 2009 geen recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat er geen sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak, binnen vijf jaar na de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 26 oktober 2009. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 21 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de toename van de arbeidsongeschiktheid per 23 november 2009 uit dezelfde ziekteoorzaak voortvloeit als die
ter zake waarvan appellante een WIA-uitkering is geweigerd. Volgens appellante is er sprake van toegenomen klachten van lichamelijke en psychische aard. Ter onderbouwing heeft appellante verwezen naar enkele medische stukken die zij eerder heeft overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Naar aanleiding van de in geding zijnde melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid moet in het kader van de toepassing van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA en artikel 55, derde lid, van de Wet WIA eerst worden bezien of binnen vijf jaar na de datum van weigering van de arbeidsongeschiktheidsuitkering de medische beperkingen zijn toegenomen. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze toename voortkomt uit dezelfde (medische) oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd geweigerd.
4.3.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoet aan de vereisten van zorgvuldigheid. Met juistheid heeft de rechtbank gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts van 9 juni 2011 en 7 juli 2011 en de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 december 2011, 27 maart 2012 en
12 oktober 2012. Uit deze rapporten blijkt dat die verzekeringsartsen hun conclusies hebben gebaseerd op dossierstudie, waaronder de informatie van 5 oktober 2010 van externe verzekeringsarts I. Özkan, werkzaam bij Trompetter & van Eeden, van 3 november 2011 van behandelend psychiater A. van Rhijn en van 7 maart 2007 van intaker K. Groen, werkzaam bij GGZ. Daarnaast heeft de verzekeringsarts appellante lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de hoorzitting bijgewoond.
4.3.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten op overtuigende wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat er na 26 oktober 2009 geen sprake is geweest van toename van lichamelijke klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 december 2011 gesteld dat nadere bestudering van het rapport van de verzekeringsarts in 2009 leert dat het destijds om fysieke klachten ging.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de informatie van de huisarts van 7 november 2012 en de brieven van Van Rhijn van 20 september 2011 en 1 mei 2012 geen onderbouwd medisch oordeel bevatten dat doet twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat er geen sprake is van toegenomen lichamelijke klachten.
4.3.3.
Met juistheid heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de psychische beperkingen van appellante voortkomen uit een andere ziekteoorzaak. In het rapport van 19 december 2011 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat door de verzekeringsarts in 2009 bij observatie geen psychopathologie werd gezien, dat er geen psychiatrische diagnose werd gesteld en dat er geen psychische beperkingen zijn vastgesteld. Evenmin heeft Özkan in zijn rapportage psychische aandoeningen vastgesteld en psychische beperkingen vastgelegd in de door hem opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts heeft in het rapport van
9 juni 2011 terecht gesteld dat de in juni 2011 vastgestelde toename van beperkingen (psychisch van aard) het gevolg is van een andere ziekteoorzaak dan die speelde ten tijde van de WIA-einde wachttijdbeoordeling in 2009. In het rapport van 30 mei 2013, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanvulling op de overige verzekeringsgeneeskundige rapporten inzichtelijk gemotiveerd dat de diagnose van GGZ in 2007 van een paniekstoornis en de melding van Van Rhijn op 1 mei 2012 dat er sprake is van een posttraumatische
stressstoornis (PTSS) niet de conclusie rechtvaardigt dat appellante tijdens de wachttijd arbeidsongeschikt is geweest vanwege psychische beperkingen. Het Uwv heeft daarom aangetoond dat buiten twijfel staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere oorzaak dan die ter zake waarvan appellante een WIA-uitkering is geweigerd. De verwijzing van appellante naar de uitspraak van 28 april 2010 van de Raad, ECLI:NL:CRVB:BM2700, treft geen doel omdat in die zaak door de verzekeringsarts beperkingen van psychische aard waren opgenomen in de FML in de rubriek persoonlijk functioneren.
4.4.
In hetgeen is overwogen onder 4.3.1 tot en met 4.3.3 ligt besloten dat de beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om benoeming van een deskundige heeft afgewezen, wordt verworpen.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) K. de Jong

JS