ECLI:NL:CRVB:2014:4025

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
13-1706 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van de appellant door het Uwv juist was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om een psycholoog als deskundige te benoemen. De Raad baseerde zijn oordeel op rapporten van verzekeringsartsen die de belastbaarheid van de appellant hadden vastgesteld. De Raad concludeerde dat de appellant in staat was om de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen en dat hij met deze functies 100% van het maatmaninkomen kon verdienen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/1706 WIA
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 maart 2013, 12/3345 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Appellant is na kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali
.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 23 mei 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 11 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen door het Uwv te laag zijn ingeschat en dat hij vanwege medische redenen niet in staat is tot het verrichten van de geduide functies. Ten onrechte heeft de rechtbank geen psycholoog benoemd als deskundige voor het verrichten van een onderzoek.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen van appellant op de datum in geding voor het verrichten van arbeid niet heeft onderschat en dat de belastbaarheid van appellant met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 april 2012 niet onjuist is vastgesteld. Met juistheid heeft de rechtbank gewezen op het rapport van 18 april 2012 van de verzekeringsarts en het rapport van 4 september 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit deze rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen het verzekeringsgeneeskundige oordeel dat appellant op de datum in geding, 23 mei 2012, beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek, hebben gebaseerd op dossierstudie. De verzekeringsarts heeft daarnaast lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant is aangewezen op schoudersparende arbeid. Appellant kan niet zwaar tillen, duwen en trekken en is aangewezen op werkzaamheden waarbij ver reiken niet voor mag komen. Links kan hij niet boven schouderhoogte werken. Rechts kan hij wel iets lichts van hoog pakken. Voorts is appellant vanwege psychische problematiek aangewezen op werkzaamheden waarbij hij geen hoge werkdruk ervaart of waarbij hij niet steeds met deadlines wordt geconfronteerd. Hij kan geen leidinggevende werkzaamheden uitvoeren en kan geen conflicten hanteren op het werk. Appellant kan niet werken in de horeca waarbij alcohol geschonken wordt. Appellant kan in deeltaken werken. Indien met bovenstaande rekening wordt gehouden is er geen reden een urenbeperking aan te nemen, aldus de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na dossierstudie geconcludeerd dat hij geen redenen ziet om de visie van de verzekeringsarts onjuist te achten.
4.3.
De Raad ziet geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Om die reden volgt de Raad de beroepsgrond niet dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is tot het benoemen van een deskundige. De Raad zal, gezien het verhandelde in hoger beroep, evenmin een deskundige benoemen. De Raad wijst het verzoek van appellant daartoe af.
4.4.
Uitgaande van een deugdelijke medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aan het bestreden besluit het rapport van 9 oktober 2012 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gelezen in samenhang met het rapport van
7 mei 2012 van een arbeidsdeskundige ten grondslag kan worden gelegd. In dat rapport wordt beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Op basis hiervan is aannemelijk gemaakt dat appellant op de datum in geding in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voorgehouden functies te vervullen en met die functies 100% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) K. de Jong

JS