Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van de appellant door het Uwv juist was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om een psycholoog als deskundige te benoemen. De Raad baseerde zijn oordeel op rapporten van verzekeringsartsen die de belastbaarheid van de appellant hadden vastgesteld. De Raad concludeerde dat de appellant in staat was om de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen en dat hij met deze functies 100% van het maatmaninkomen kon verdienen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.