ECLI:NL:CRVB:2014:4071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
13-4726 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

Appellante, die voorheen als assistent-beheerder werkte, was uitgevallen door psychische klachten. Het Uwv had in eerdere besluiten geconcludeerd dat appellante, ondanks haar klachten, geschikt was voor gangbare arbeid. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er voldoende rekening was gehouden met de medische informatie van haar behandelaars.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten niet goed waren meegenomen in de beoordeling van haar belastbaarheid. De Raad oordeelde echter dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen juist waren en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv op een zorgvuldige medische grondslag was gebaseerd en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2014.

Uitspraak

13/4726 WIA
Datum uitspraak: 5 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 juli 2013, 12/1222 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [Woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is door mr. J.M. Niemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluis.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was laatstelijk werkzaam als assistent-beheerder voor 20 uur per week, toen zij op 30 november 2009 voor haar werk uitviel vanwege psychische klachten. Bij besluit van
11 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van
28 november 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 18 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen geschikt is te achten voor gangbare arbeid in een volledige werkweek.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Voorts heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. Deze artsen zijn tot de conclusie gekomen dat er bij appellante weliswaar sprake is van een psychische aandoening die haar belemmert in haar functioneren maar dat zij benutbare mogelijkheden heeft. De beperkingen zijn op verantwoorde wijze en na voldoende zorgvuldig medisch onderzoek vastgesteld en daarbij is voldoende rekening gehouden met de informatie van de huisarts en de fysiotherapeut van appellante. In de informatie van de behandelend psycholoog van 17 juli 2012, die appellante in beroep in het geding heeft gebracht, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat meer of verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De rechtbank acht de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep consistent met deze informatie en de reeds eerder ingediende conclusies van de behandelend psycholoog van appellante. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd.
2.2.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 17 april 2012 een toelichting heeft gegeven bij de verschillende signaleringen die bij de geselecteerde functies voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met de toelichting in dat rapport voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies geschikt zijn voor appellante. De rechtbank heeft geconcludeerd dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij vanwege haar psychische en lichamelijke klachten niet kan werken. Door de verzekeringsartsen is onvoldoende rekening gehouden met haar beperkingen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij verwezen naar de in beroep overgelegde informatie van haar behandelend psycholoog van 17 juli 2012 alsmede naar diens in hoger beroep overgelegd schrijven van 13 november 2013. Voorts heeft zij aangevoerd dat de belasting in de geselecteerde functies haar belastbaarheid te boven gaat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig onderzoek en een juiste medische grondslag. De rechtbank heeft terecht gewezen op de bevindingen van de verzekeringsarts en de daarmee overeenstemmende bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij wordt van belang geacht dat ook na de in beroep verkregen informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat er geen verschil van inzicht is in de aard en achtergrond van de aandoening van appellante, maar dat er verschil van inzicht is over haar belastbaarheid. In zijn rapport van 13 april 2012 heeft deze arts uiteengezet dat er sprake is van psychische klachten in de vorm van een angststoornis met psychosomatische klachten. Over de belastbaarheid heeft deze arts opgemerkt dat er beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en dat de gegeven beperkingen in lijn zijn met de gediagnosticeerde angststoornis van matige ernst. Er is geen reden om aanvullende beperkingen aan te geven. Er is ook geen informatie waaruit blijkt dat de beperkingen onjuist zijn of dat er meer beperkingen gegeven moeten worden. Ten aanzien van het fysiek functioneren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat sprake is van lichamelijke uitingen van psychische symptomen zonder dat de fysieke functie zelf beperkt is.
4.2.
De in hoger beroep overlegde brief van 13 november 2013 van de behandelend psycholoog leidt niet tot een ander oordeel. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat deze brief geen wezenlijke andere informatie dan de eerdere brieven die al in het dossier zijn en eerder bij de beoordeling zijn betrokken. De Raad volgt deze conclusie.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de voor appellante geselecteerde functies voor haar geschikt zijn.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1, 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul

CVG