ECLI:NL:CRVB:2014:4098
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum bijstand en bijzondere omstandigheden in het bestuursrecht
Op 9 december 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de ingangsdatum van bijstand voor appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had haar bijstand op 15 mei 2012 beëindigd om zich als zelfstandige in de beveiligingsbranche te vestigen, maar meldde zich op 18 oktober 2012 opnieuw aan voor bijstand, met de wens dat deze inging op 15 september 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp verleende bijstand met ingang van 18 oktober 2012, maar weigerde deze eerder te verlenen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij het uitgangspunt bevestigde dat bijstand in beginsel niet eerder kan ingaan dan op de datum van aanvraag. Appellante voerde aan dat haar zakelijke activiteiten als zelfstandige onvoldoende inkomsten hadden opgeleverd en dat zij van 15 mei 2012 tot 18 oktober 2012 over onvoldoende middelen van bestaan beschikte. De Raad oordeelde dat de intentie van appellante om uit de bijstand te geraken niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de datum van aanvraag voor bijstandsverlening en de strikte voorwaarden waaronder bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.