ECLI:NL:CRVB:2014:4098

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13-4322 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum bijstand en bijzondere omstandigheden in het bestuursrecht

Op 9 december 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de ingangsdatum van bijstand voor appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had haar bijstand op 15 mei 2012 beëindigd om zich als zelfstandige in de beveiligingsbranche te vestigen, maar meldde zich op 18 oktober 2012 opnieuw aan voor bijstand, met de wens dat deze inging op 15 september 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp verleende bijstand met ingang van 18 oktober 2012, maar weigerde deze eerder te verlenen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij het uitgangspunt bevestigde dat bijstand in beginsel niet eerder kan ingaan dan op de datum van aanvraag. Appellante voerde aan dat haar zakelijke activiteiten als zelfstandige onvoldoende inkomsten hadden opgeleverd en dat zij van 15 mei 2012 tot 18 oktober 2012 over onvoldoende middelen van bestaan beschikte. De Raad oordeelde dat de intentie van appellante om uit de bijstand te geraken niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de datum van aanvraag voor bijstandsverlening en de strikte voorwaarden waaronder bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 juli 2013, 13/2936 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp[woonplaats](het college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Witte. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Poldermans.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op haar verzoek heeft het college die bijstand met ingang van 15 mei 2012 beëindigd omdat appellante zich als zelfstandige (zzp’er) wilde vestigen in de beveiligingsbranche. Op 18 oktober 2012 heeft appellante zich weer gemeld voor een aanvraag om bijstand. Op het aanvraagformulier heeft appellante als gewenste ingangsdatum 15 september 2012 ingevuld.
1.2.
Bij besluit van 16 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 april 2013 (bestreden besluit), heeft het college aan appellante met ingang van 18 oktober 2012 bijstand verleend. Daarbij heeft het college tevens beslist dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die het verlenen van bijstand met ingang van een datum voorafgaande aan
18 oktober 2012 rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van 7 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI1013) en heeft, samengevat, het volgende overwogen. In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend of de belanghebbende zich voor bijstand heeft gemeld. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Niet in geschil is dat 18 oktober 2012 als datum van melding kan worden aangemerkt. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat aan appellante met ingang van een eerdere datum dan 18 oktober 2012 bijstand wordt toegekend. Als zodanig geldt niet de omstandigheid dat appellante in de periode vóór 18 oktober 2012 te weinig inkomsten had. Verder is niet gebleken dat het voor appellante niet mogelijk was om zich eerder dan op
18 oktober 2012 tot het college te wenden voor een uitkering ingevolge de WWB. De keuze daarmee te wachten, omdat appellante niet meteen met haar bedrijf wilde stoppen, moet voor haar rekening blijven, aldus de rechtbank.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat zij aanspraak heeft op bijstand met ingang van 15 mei 2012 of anders in ieder geval met ingang van 15 september 2012. Die omstandigheden bestaan volgens appellante hierin dat haar zakelijke activiteiten als zzp’er nauwelijks inkomsten hebben opgeleverd zodat zij van 15 mei 2012 tot 18 oktober 2012 over onvoldoende middelen van bestaan beschikte. Vanaf 15 september 2012 heeft appellante feitelijk geen bedrijfsactiviteiten meer verricht, maar heeft zij het nog vier weken aangezien alvorens tot de conclusie te komen dat voortzetting van haar bedrijf geen zin meer had. Omdat appellante zich vervolgens nog bij de Kamer van Koophandel diende te laten uitschrijven, was het volgens haar niet mogelijk om eerder dan op 18 oktober 2012 een aanvraag in te dienen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met het onder 2 weergegeven oordeel van de rechtbank en maakt dit tot het zijne. De Raad voegt hier nog aan toe dat ook de positieve intentie van appellante om uit de bijstand te geraken door zich als zelfstandige te vestigen, in dit verband niet als een bijzondere omstandigheid in vorenvermelde zin kan worden aangemerkt.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaïne

HD