Uitspraak
.Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H. Verweij en mr. K. Siemeling.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Zorginstituut Nederland, dat hem een bestuurlijke premie van € 148,95 per maand had opgelegd vanwege een betalingsachterstand bij zijn zorgverzekeraar Agis. Het Zorginstituut, als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen, had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard op grond van de negatieve lijst in de Algemene wet bestuursrecht, waaruit blijkt dat er geen bezwaar en beroep openstaat tegen besluiten over de verschuldigdheid of hoogte van de bestuurlijke premie.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het Zorginstituut op basis van artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar en beroep kon toestaan. De appellant had in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald, maar de Raad vond dat de rechtbank deze gronden afdoende had besproken en gemotiveerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep geen doel trof en bevestigde de aangevallen uitspraak.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de negatieve lijst in bestuursrechtelijke procedures en de beperkte mogelijkheden voor appellanten om bezwaar te maken tegen besluiten die onder deze lijst vallen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 december 2014.