ECLI:NL:CRVB:2014:4134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
13-2573 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van het persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal ongegrond werd verklaard. Appellante ontving een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor hulp bij het huishouden. In mei 2012 werden nieuwe verordeningen en beleidsregels van kracht, die de uurtarieven voor het pgb wijzigden. Het college deelde appellante mee dat haar pgb per 21 mei 2012 € 251,04 per vier weken zou bedragen, maar verlaagde dit bedrag later naar € 180,24 per vier weken, met ingang van 13 augustus 2012. Appellante was het niet eens met deze verlaging en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het college ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat appellante niet mocht vertrouwen op het eerder genoemde uurtarief, omdat dit niet gebaseerd was op de gewijzigde regelgeving. Ook het betoog van appellante dat het besluit van 23 mei 2012 herroepen had moeten worden, werd door de Raad verworpen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2573 WMO
Datum uitspraak: 10 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
2 april 2013, 12/1180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E. van Bommel, kantoorgenoot van mr. Dieters. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Nieuwland.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden.
1.2.
Op 10 mei 2012 zijn de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2012, het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2012 (Bvmo 2012) en de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2012 van kracht geworden. Als gevolg hiervan zijn de uurtarieven behorende bij de pgb’s voor het inkopen van huishoudelijke hulp gewijzigd. Er geldt een overgangstermijn van drie maanden.
1.3.
Bij besluit van 11 mei 2012 heeft het college aan appellante te kennen gegeven dat de hoogte van het aan haar toegekende pgb met ingang van 21 mei 2012 € 251,04 per vier weken bedraagt.
1.4.
Bij besluit van 23 mei 2012 heeft het college het pgb op grond van het Bvmo 2012 met ingang van 13 augustus 2012 vastgesteld op een bedrag van € 180,24 per vier weken.
1.5.
Bij besluit van 1 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2012 ongegrond verklaard. De omstandigheid dat appellante kort na elkaar twee besluiten over de vastgestelde hoogte van het pgb heeft ontvangen moet worden gezien als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Om appellante enigszins tegemoet te komen wordt het pgb over de periode van 13 augustus 2012 tot 12 augustus 2013 gefaseerd afgebouwd naar het nieuwe lagere tarief.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad volgt appellante niet in haar betoog dat zij er op heeft mogen vertrouwen dat het in het besluit van 11 mei 2012 genoemde uurtarief reeds was gebaseerd op het gewijzigde Bvmo 2012. Dit besluit ziet immers alleen op de beoordeling van de eerst op 24 april 2012 ingestuurde noodzakelijke diploma’s van de zorgverlener om vast te stellen of appellante in aanmerking komt voor huishoudelijke hulp HH2. Daar komt bij dat dit besluit een vervolg is op de reeds op 4 augustus 2011 aan appellante verzonden informatiebrief, waarin zij op de hoogte is gebracht van de herindicatie huishoudelijke hulp en de noodzaak van de in te sturen diploma’s.
4.2.
Evenmin volgt de Raad appellante in haar betoog dat het besluit van 23 mei 2012, in verband met de uit coulance toegepaste afbouwregeling, had moeten worden herroepen. Hiertoe overweegt de Raad dat de rechtsgevolgen van het besluit niet zijn gewijzigd, nu het bestreden besluit nog steeds strekt tot verlaging van het pgb. Anders dan appellante heeft betoogd, is geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en D.S. de Vries en
J.A.M. van den Berk als leden, in tegenwoordigheid van J. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J. van Ravenstein
nk