Uitspraak
mr. A. van der Weerd en mr. drs. A. Slovacek.
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 19 december 2014, wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg behandeld. Appellant ontvangt sinds december 2009 een AOW-pensioen met een partnertoeslag. In oktober 2010 heeft zijn partner een afkoopsom ouderdomspensioen ontvangen, wat leidde tot een herziening van de toeslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft appellant geïnformeerd dat de toeslag over oktober 2010 wordt herzien en heeft de te veel betaalde toeslag teruggevorderd, wat resulteerde in een waarschuwing voor een boete wegens het niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de afkoopsom moet worden aangemerkt als inkomen in verband met arbeid, zoals bedoeld in de AOW en het Inkomensbesluit AOW 1996. De Raad onderzoekt of de verrekening van de afkoopsom met de partnertoeslag leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. De Raad concludeert dat de afkoopsom van een ouderdomspensioen geacht moet worden bestemd te zijn voor de periode na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Dit betekent dat de toerekening van de afkoopsom aan een maand voor deze leeftijd leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.
De Raad kan zelf niet in de zaak voorzien en draagt de Svb op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 23 augustus 2012 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in aanwezigheid van griffier B. Rikhof.