ECLI:NL:CRVB:2014:4156
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van appellante om vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellante, geboren in 1943, is in 2000 gelijkgesteld met de vervolgde en ontvangt een periodieke uitkering. Ze heeft herhaaldelijk verzocht om vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten, maar deze verzoeken zijn door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder) afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk was, ondanks de psychische klachten van appellante die verband hielden met haar oorlogsomstandigheden.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat een medische noodzaak voor de vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten alleen aanwezig is indien de verhuizing voortkomt uit psychische klachten die zijn ontstaan door oorlogsomstandigheden. De Raad heeft de medische adviezen van geneeskundig adviseurs in overweging genomen en geconcludeerd dat de psychische klachten van appellante niet zodanig zijn dat ze een verhuizing noodzakelijk maken. De Raad heeft vastgesteld dat de problemen met de buren en de onveiligheid in de woonomgeving niet leiden tot een verslechtering van de psychische klachten, en dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk is.
Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het bestreden besluit van verweerder in stand is gehouden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke medische onderbouwing voor verzoeken om vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten in het kader van de Wuv.