ECLI:NL:CRVB:2014:4157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
13-5407 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning vergoeding voor het onderhouden van sociale contacten en afwijzing aanvraag extra vakantie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2014 uitspraak gedaan in het beroep van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, verzocht om vergoeding van extra vakantie en een voorziening voor vervoer voor het onderhouden van sociale contacten. De aanvraag voor extra vakantie werd afgewezen, terwijl de vergoeding voor vervoer met ingang van 1 augustus 2012 werd toegekend. Appellant stelde dat hij door psychische klachten niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen en dat de vergoeding voor het onderhouden van sociale contacten met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2003 verstrekt had moeten worden. De Raad oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die het besluit van verweerder onredelijk maakten. De Raad volgde het standpunt van verweerder dat appellant niet in redelijkheid had kunnen besluiten om geen gebruik te maken van de hem toekomende bevoegdheid. De Raad concludeerde dat de medische adviezen voldoende zorgvuldig waren voorbereid en dat er geen medische noodzaak was voor de extra vakantie. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

13/5407 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 11 december 2014
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 augustus 2013, kenmerk BZ01583245 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Appellant is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1942 in het toenmalige Nederlands-Indië. Bij besluit van
5 november 2004 is appellant erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Met ingang van 1 december 2003 zijn aan hem de toeslag ter verbetering van zijn levensomstandigheden en voorzieningen toegekend op grond van zijn blijvende psychische invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld.
1.2.
In augustus 2012 heeft appellant verzocht om met ingang van januari 2011 in aanmerking te komen voor vergoeding van extra vakantie en een voorziening voor vervoer voor het onderhouden van sociale contacten. Bij besluit van 15 januari 2013 heeft verweerder aan appellant met ingang van 1 augustus 2012 een vergoeding toegekend voor het onderhouden van sociale contacten. De aanvraag voor vergoeding van extra vakantie is afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vervoer voor het onderhouden van sociale contacten
2.1.
Bij het bestreden besluit is de ingangsdatum van de voorziening voor vervoer voor het onderhouden van sociale contacten overeenkomstig artikel 40, eerste lid, van de Wubo vastgesteld op de eerste dag van de maand van aanvraag, zijnde 1 augustus 2012. Verweerder heeft geen bijzonder geval aanwezig geacht op grond waarvan van deze hoofdregel zou moeten worden afgeweken.
2.2.
Appellant heeft in beroep aangevoerd dat de voorziening voor het onderhouden van sociale contacten met ingang van 1 december 2003 verstrekt had moeten worden. Hij is van mening dat de sociaal rapporteur van de Stichting Pelita destijds ten onrechte heeft verzuimd ook deze voorziening voor hem aan te vragen. Hij was daar zelf toen niet toe in staat wegens ernstige psychische klachten en was ook niet op de hoogte van deze voorziening.
2.3.
Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die meebrengen dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van de hem op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wubo toekomende bevoegdheid. Het handelen en nalaten van de Stichting Pelita komt - wat daar verder van zij - in beginsel voor rekening van appellant. De Raad volgt verweerder in het standpunt dat ook de jarenlang aanwezige psychische klachten van appellant en zijn leeftijd onvoldoende reden zijn om af te wijken van de hoofdregel. Er is niet gebleken dat appellant vanwege zijn psychische klachten niet in staat is geweest eerder een aanvraag voor deze voorziening in te dienen. Appellant volgde in de periode voor de aanvraag van augustus 2012 ook psychotherapie en was in staat daarvoor declaraties bij verweerder in te dienen.
2.4.
Dat appellant in 2003 niet op de hoogte was van deze voorziening kan niet tot een ander oordeel leiden. De informatieplicht van verweerder gaat ook niet zo ver dat appellant destijds op alle mogelijke voorzieningen had moeten worden gewezen.
Extra vakantie
2.5.
Verweerder voert het beleid dat, voor zover hier van belang, de kosten van een extra vakantie kunnen worden vergoed indien sprake is van een medische noodzaak voor een vakantie of rustperiode ter reconvalescentie voor een causale aandoening na een recente operatieve ingreep of andersoortige medische behandeling, of ter preventie van een acute verergering dan wel dreigend recidief van een acuut en ernstig naar buiten tredende causale aandoening. Bij personen boven de 70 jaar kunnen de kosten ook worden vergoed als de extra vakantie op grond van niet-causale aandoeningen medisch noodzakelijk is.
2.6.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit geval niet aan deze voorwaarden is voldaan. Dit standpunt berust op de adviezen van geneeskundig adviseurs, de artsen
A.J. Maas en A.M. Ohlenschlager, die zich mede hebben gebaseerd op gegevens van de huisarts. Hoewel deze geneeskundig adviseurs hebben onderkend dat appellant forse psychische klachten heeft, is volgens hen niet gebleken van een acuut dreigende psychische decompensatie en is daarmee geen medische noodzaak aanwezig voor een extra vakantie. Juist nu appellant zich in een intensief behandeltraject bevindt en daar baat bij heeft, is er geen medische indicatie voor een extra vakantie.
2.7.
De Raad acht dit onderdeel van het bestreden besluit met deze medische adviezen voldoende zorgvuldig voorbereid en draagkrachtig gemotiveerd. Er zijn geen medische gegevens op grond waarvan appellant zou moeten worden gevolgd in zijn standpunt dat zijn psychische klachten op één lijn zijn te stellen met bedoelde psychische decompensatie.
2.8.
Voor zover appellant doelt op een reis naar Indonesië met een therapeutisch oogmerk, ziet de Raad geen grond voor een ander oordeel. Op grond van het beleid wordt een vergoeding voor een therapeutische reis slechts verleend als deze kort gezegd het eindpunt vormt van een langdurige psychotherapeutische behandeling. Die situatie is hier niet aan de orde.
3. Gezien het vorenstaande is het beroep ongegrond.
4. Er is ten slotte geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen

HD