ECLI:NL:CRVB:2014:4190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
12-5795 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Sociale verzekeringsbank over schuldig nalatig zijn in verband met AOW-premie

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarin hij schuldig nalatig werd verklaard voor het niet betalen van de AOW-premie over het jaar 2006. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 december 2014 uitspraak gedaan. Tussen partijen is niet langer in geschil dat appellant geen openstaande schuld meer heeft in verband met inkomstenbelasting of premie volksverzekeringen over 2006. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit, dat door de Svb niet is herroepen, gebaseerd is op een onjuiste onderbouwing. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 juni 2011 vernietigd.

De procedure begon met een besluit van de Svb van 12 mei 2011, waarin appellant schuldig nalatig werd verklaard. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 12 oktober 2012 het beroep tegen het besluit van de Svb eveneens ongegrond verklaard. De Svb heeft erkend dat het bestreden besluit onjuist is, gezien het nadere besluit van 27 juni 2012, waarin werd vastgesteld dat appellant geen openstaande schuld meer had.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant nog belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij de Svb heeft verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade. De Raad heeft de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 13,88 aan reiskosten in beroep. De vordering van appellant om schadevergoeding voor emotionele schade werd afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van geestelijk letsel als gevolg van het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar gedaan en de beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/5795 AOW
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 oktober 2012, 11/3972 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014. Partijen zijn niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend om appellant in de gelegenheid te stellen zijn standpunt nader toe te lichten.
Bij brief van 14 juli 2014 heeft de Svb een besluit van 27 juni 2012 overgelegd.
Op 31 oktober 2014 heeft opnieuw onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
De belastingdienst heeft de Svb meegedeeld dat appellant een openstaande schuld heeft van € 5.063,- in verband met nog te betalen inkomstenbelasting of premie volksverzekeringen over 2006. Bij besluit van 12 mei 2011 heeft de Svb vastgesteld dat appellant schuldig nalatig is de over 2006 verschuldigde premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) te betalen.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Bij het besluit van 27 juni 2012 is vastgesteld dat appellant niet schuldig nalatig is over 2006, omdat appellant over dat jaar geen openstaande schuld meer heeft bij de Belastingdienst.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 16 juni 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb gehouden was om appellant over 2006 schuldig nalatig te verklaren.
3.1.
Appellant heeft het standpunt ingenomen dat ten onrechte is vastgesteld dat hij schuldig nalatig is over 2006.
3.2.
De Svb heeft erkend dat het bestreden besluit onjuist is, gelet op het nadere besluit van
27 juni 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft nog een belang bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij de Raad heeft verzocht om de Svb te veroordelen in de door hem geleden schade.
4.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat appellant geen openstaande schuld meer heeft in verband met inkomstenbelasting of premie volksverzekeringen over 2006. Dit betekent dat het bestreden besluit - dat door de Svb niet is herroepen - gebaseerd is op een onjuiste onderbouwing. Het hoger beroep slaagt. Het bestreden besluit - wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - en de aangevallen uitspraak dienen te worden vernietigd.
4.3.
Nu appellant geen belang heeft bij beoordeling van het besluit van 27 juni 2012, wordt dit besluit, gelet op artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb niet in de beoordeling betrokken.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 13,88 aan reiskosten in beroep. Deze vaststelling is gebaseerd op de kosten van de reis per openbaar vervoer.
De kosten voor het aangetekend verzenden van stukken komen op grond van het Besluit Proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
6. Appellant heeft gesteld dat hij als gevolg van het bestreden besluit emotionele schade heeft geleden die de Svb dient te vergoeden. Appellant heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van het bestreden besluit sprake is geweest van als aantasting van de persoon van appellant aan te merken geestelijk letsel waaraan hij aanspraak op vergoeding van immateriële schade kan ontlenen. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 30 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1216) is daarvoor onvoldoende dat - zoals in dit geval - sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door het onrechtmatig besluit.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 juni 2011;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep
  • betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt;
  • veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 13,88.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) I. Mehagnoul
nk