Uitspraak
OVERWEGINGEN
Ter onderbouwing van het hoger beroep is namens appellant bij brief van 17 oktober 2014 een aantal medische stukken overgelegd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAZ-uitkering van appellant, die minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, geboren in 1956, had na een roofoverval een WAZ-uitkering aangevraagd, die aanvankelijk was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na herbeoordelingen werd deze uitkering verlaagd naar 35 tot 45%. In augustus 2011 meldde appellant een toename van zijn gezondheidsklachten, waarna het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek uitvoerde. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant medische beperkingen had, maar de arbeidsdeskundige berekende het verlies aan verdiencapaciteit op 11,72%. Op basis hiervan beëindigde het Uwv de WAZ-uitkering per 13 december 2011, omdat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Hierop volgde hoger beroep, waarin appellant aanvoerde dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat hij de door het Uwv voorgestelde functies niet kon vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen bewijs was dat de FML van 15 december 2011 onjuist was en dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, medisch geschikt waren. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.