ECLI:NL:CRVB:2014:4201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
13-3199 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Hij betwistte de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en stelde dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het Uwv had verzocht om bevestiging van deze uitspraak.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was opgesteld en dat er geen inconsistenties of onzorgvuldigheden in de beoordeling waren. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts inzichtelijk had gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervond en waarom de bezwaren van appellant niet slagen. De Raad oordeelde dat de arbeidskundige rapporten voldoende onderbouwden dat appellant de geselecteerde functies kon vervullen, ondanks zijn signaleringen op bepaalde aspecten van de FML.

De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.948,- bedroegen, en het Uwv werd opgedragen het griffierecht van € 160,- te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de FML in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

13/3199 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 mei 2013, 12/3944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord en daarbij een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 oktober 2014 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. Luursema, kantoorgenoot van mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 28 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 5 juni 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Appellant is van mening dat ten onrechte geen beperking is aangenomen op aspect 1.7 in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is om de voor hem geselecteerde functies te vervullen. Appellant meent dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting waarom zijn belastbaarheid in deze functies niet wordt overschreden, onvoldoende is. In het bijzonder heeft hij hierbij gewezen op de toelichting die is gegeven bij aspect 1.9.9 voor de functies inpakker (SBC-code 111190) en productiemedewerker
metaal- en elektro-industrie (SBC-code 111171).
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond wordt gezien voor het oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsistenties bevat of niet concludent is. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld geen grond te zien voor het oordeel dat de in dat rapport gegeven beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom de bezwaren van appellant tegen deze vaststelling niet slagen. Terecht heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 8 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7653, waarin is geoordeeld dat een beperking op aspect 1.7 alleen dient te worden aangenomen als sprake is van een vertraagd handelingstempo in het dagelijks leven. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat daarvan in het geval van appellant geen sprake is. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn functionele mogelijkheden op aspect 1.7 zijn overschat, dan wel dat anderszins te geringe beperkingen voor hem zijn vastgesteld.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde FML, is de Raad van oordeel dat in de arbeidskundige rapporten van 13 juli 2012 en 22 oktober 2014 toereikend is gemotiveerd dat appellant de voor hem geselecteerde functies kan vervullen. Ook de toelichting die is gegeven bij aspect 1.9.9 (persoonlijk risico) voor de functies inpakker en productiemedewerker metaal- en elektro-industrie acht de Raad inzichtelijk en overtuigend. Traag bewegen maakt dit risico, zoals beschreven in deze functies, niet zodanig groot dat appellant deze functies niet zou kunnen vervullen.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Nu eerst in hoger beroep afdoende is toegelicht dat appellant, ondanks de signalering op aspect 4.11.2, ook de functie inpakker kan uitoefenen, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en op € 974,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.948,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.948,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.T.P. Pot
JvC