ECLI:NL:CRVB:2014:4203

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
13-3624 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had een WAO-uitkering ontvangen, die in 2006 was herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. In 2012 meldde zij een toename van haar klachten, waaronder diabetes, astma en psychische klachten, en het Uwv herzag haar uitkering opnieuw naar een mate van 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. Appellante was het niet eens met deze herziening en stelde dat haar beperkingen ernstiger waren dan het Uwv had vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit terecht had onderschreven. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 februari 2012 correct waren. Appellante had geen objectieve gegevens aangedragen die haar stelling dat zij meer beperkt was dan aangenomen, konden onderbouwen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante.

De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moest worden bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3624 WAO
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 juni 2013, 13/19 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] e/v [naam B.] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. H.M.J. Offermans, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is door de rechtsvoorganger van het Uwv per 17 december 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De uitkering is per
11 april 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
Appellante heeft zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 29 september 2009 vanwege toename van haar klachten van diabetes en astma en haar psychische klachten.
1.3.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 mei 2012 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 27 september 2011 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 30 november 2012 ongegrond verklaard met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2012.
1.4.
Bij besluit van 4 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van
30 november 2012 gewijzigd en met verwijzing naar de nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 en 14 februari 2013 en 19 maart 2013 met toepassing van artikel 39a, eerste lid, van de WAO, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 27 oktober 2009 herzien naar 25 tot 35%. Het Uwv neemt daarbij het standpunt in dat met de melding van 29 september 2009 sprake is van een zogenaamde Amber-situatie. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de belastbaarheid van appellante tussen 27 oktober 2009 en 8 februari 2012 niet gewijzigd en is de op 8 februari 2012 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ook van toepassing op 27 oktober 2009.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 30 november 2012 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de aanvullende conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 5 en 14 februari 2013 en 19 maart 2013, in samenhang bezien met diens rapport van 13 november 2012, onjuist te achten, dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd. Door appellante zijn geen andersluidende medische gegevens aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Niet is gebleken dat het Uwv met de in de FML van 8 februari 2012 weergegeven beperkingen en mogelijkheden de klachten van appellante heeft onderschat. Daarbij dient bedacht te worden dat bij het opstellen van een FML niet de door verzekerde ervaren klachten en beperkingen bepalend zijn, maar alleen belemmeringen die als rechtstreeks en objectief medisch gevolg van ziekte of gebrek zijn aan te merken.
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 8 februari 2012 is de rechtbank van oordeel dat de in beroep nader geselecteerde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht als passend moeten worden aangemerkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 maart 2013 afdoende gemotiveerd waarom de zogenoemde signaleringen geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat zij vanwege haar diabetes, sociale fobie en haar CARA-klachten meer beperkt is dan het Uwv met de FML van 8 februari 2012 heeft aangenomen. Zij acht zich niet in staat de werkzaamheden in de door het Uwv geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellante gericht is tegen de beslissing van de rechtbank dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
4.2.
Dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit niet te volgen. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er zijn beperkingen aangenomen ten gevolge van de diabetes, astma en sociale fobie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mede aan de hand van de ontvangen informatie van de huisarts en de behandelend neuroloog van appellante inzichtelijk uiteengezet waarom niet alle klachten van appellante tot (afzonderlijke) beperkingen op medische gronden leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat het hoger doseren van insuline bij appellante niet klachtenverhogend is en niet leidt tot meer beperkingen. De luchtwegproblemen zijn bekend en daarmee is rekening gehouden bij de vaststelling van de belastbaarheid. Deze klachten zijn, zo blijkt uit de gegevens van de huisarts, ook niet voortdurend aanwezig. Ze zijn wel (laagfrequent) recidiverend en appellante wordt dan zonodig aanvullend behandeld. Deze klachten vormen, in beschreven ernst, evenals de diabetes en de psychische klachten, geen aanleiding om te komen tot een duurbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts inzichtelijk en overtuigend geconcludeerd dat de belastbaarheid tussen 27 oktober 2009 en 8 februari 2012 (de datum van zijn medisch onderzoek) niet in essentie is gewijzigd. Evenals de rechtbank onderschrijft de Raad deze conclusies. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor meer of zwaardere beperkingen dan met de FML van 8 februari 2012 zijn aangenomen, noch medische inzichten die een ander licht werpen op de gezondheidstoestand van appellante ten tijde hier van belang. Evenmin als in beroep heeft appellante in hoger beroep haar stelling dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen met objectiveerbare gegevens onderbouwd.
4.3.
De rechtbank wordt voorts gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Anders dan appellante heeft aangevoerd, wordt in de functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur geen technische vooropleiding verlangd.
4.4.
Uit 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.T.P. Pot
JvC