ECLI:NL:CRVB:2014:4204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
13-3828 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en re-integratie werkplan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich op 25 maart 2010 ziek gemeld vanwege nek- en rugklachten en ontving daarvoor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv concludeerde echter dat appellante met ingang van 22 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid bij de verzekeringsartsen en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante had geen objectieve medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwden dat zij zwaarder beperkt was dan het Uwv had aangenomen. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten en voegde zij een werkplan toe, waaruit zou blijken dat zij vrijgesteld was van de sollicitatieverplichting. De Raad oordeelde echter dat dit werkplan niet de waarde had die appellante eraan hechtte, omdat het niet door een arts was beoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de in hoger beroep overgelegde medische stukken geen aanleiding gaven om de belastbaarheid van appellante te wijzigen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier J.T.P. Pot, en werd openbaar uitgesproken op 12 december 2014.

Uitspraak

13/3828 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 mei 2013, 12/5155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P. Berkhoudt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was laatstelijk werkzaam als kwaliteitsmedewerker. Daarna ontving zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Zij heeft zich op 25 maart 2010 ziek gemeld vanwege nekklachten en later ontstane rugklachten. Bij besluit van 1 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 22 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 15 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat haar op basis van de stukken, met name de verzekeringsgeneeskundige rapporten, niet is gebleken van enige vooringenomenheid bij de verzekeringsartsen bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de beschikbare medische stukken onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de lichamelijke belastbaarheid van appellante onjuist hebben ingeschat. Appellante heeft haar standpunt dat zij als gevolg van haar rugklachten zwaarder beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, niet met medische stukken onderbouwd. Verder heeft appellante geen objectieve medische gegevens ingebracht waaruit blijkt dat aanleiding bestaat een urenbeperking voor 20 uur per week aan te nemen. Het Uwv heeft bovendien terecht geen aanleiding gezien appellante beperkt te achten op de items zien (2.1) en vervoer (2.10). Appellante heeft geen medische informatie ingebracht waaruit opgemaakt kan worden dat haar beperkte gezichtsvermogen niet dan wel in onvoldoende mate kan worden opgeheven met de gebruikelijke hulpmiddelen en dat zij door haar beperkingen niet in staat is gebruik te maken van het openbaar vervoer. Nu voorts de rechtbank niet is gebleken dat het medicijngebruik van appellante onjuist is verwoord in item 1.9 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 april 2013, is de rechtbank voor de verdere beoordeling dan ook uitgegaan van de belastbaarheid die is neergelegd in voormelde FML.
2.2.
Voorts is de rechtbank, onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundigen, er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de voor haar geselecteerde functies niet wordt overschreden, zodat deze functies aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij medische stukken en een werkplan overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken in de aangevallen uitspraak. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.2.
De in hoger beroep overgelegde medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet waarom deze stukken geen toelichting of uitleg geven over de medische situatie van appellante op de datum in geding. Hij heeft geen medische argumenten om de belastbaarheid te wijzigen. Het Uwv heeft in zijn reactie terecht deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd.
4.3.
De grond van appellante dat zij meer arbeidsongeschikt moet worden geacht dan door het Uwv is aangenomen, omdat zij blijkens het door haar in hoger beroep overgelegde werkplan vrijgesteld is van de sollicitatieverplichting, slaagt niet. Het werkplan is opgesteld in het kader van de re-integratie van appellante. Appellante is hiervoor niet door een arts beoordeeld. Aan het werkplan kan dus in het kader van deze procedure niet de waarde worden gehecht die appellante daaraan hecht.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.T.P. Pot
JvC