ECLI:NL:CRVB:2014:4221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
13-3953 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na medische en arbeidskundige herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had zijn aanvragen voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank had deze besluiten bevestigd, maar de appellant stelde dat zijn heupklachten niet correct waren beoordeeld.

Tijdens de zitting op 3 november 2014 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij verwees naar medische rapporten die zijn toegenomen beperkingen onderbouwden. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de eerdere besluiten onjuist gemotiveerd waren, maar handhaafde zijn standpunt dat de appellant geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv in hoger beroep niet langer volhield dat de heupklachten geen rol speelden bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.

De Raad concludeerde dat de medische en arbeidskundige onderbouwing in hoger beroep correct was en dat de appellant in staat was om werkzaamheden te verrichten die in overeenstemming waren met zijn beperkingen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1515,70 bedragen.

Uitspraak

13/3953 WIA
Datum uitspraak: 15 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
5 juli 2013, 13/179 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 5 oktober 2011 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard tegen het besluit van 11 januari 2011, waarbij aan appellant met ingang van 15 maart 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontzegd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Bij besluit van 17 april 2012 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard tegen het besluit van 7 december 2011, waarbij is vastgesteld dat appellant met ingang van 1 juli 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zijn mogelijkheden tot werken niet minder zijn geworden.
1.3.
De rechtbank Groningen (thans: rechtbank Noord-Nederland) heeft bij uitspraak van
5 april 2012 het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van 5 oktober 2011 ongegrond verklaard en bij uitspraak van 6 september 2012 het beroep tegen het besluit op bezwaar van 17 april 2012 ongegrond verklaard. In de uitspraak van 6 september 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat de (toenemende) heupklachten op grond van artikel 55 van de Wet WIA buiten beschouwing gelaten dienen te worden.
1.4.
De Raad heeft bij uitspraak van 13 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1792, de uitspraak van de rechtbank van 6 september 2012 bevestigd. Daarbij is onder meer overwogen dat hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent het buiten beschouwing laten van de heupklachten niet juist is.
1.5.
Appellant heeft zich op 28 juni 2012 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanaf april 2012. Ter onderbouwing van zijn toegenomen beperkingen heeft hij verwezen naar een brief van orthopedisch chirurg A.L. Boerboom van 16 mei 2012 waarin is vastgesteld dat er sprake is van milde coxartrose en spondylose L2-L3. De verzekeringsarts heeft op basis van deze informatie de destijds ter bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 maart 2011 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 35%.
1.6.
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 april 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat zijn mogelijkheden om te werken niet minder zijn geworden.
1.7.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 9 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de uitspraak van de rechtbank van 6 september 2012 vermeld dat er weliswaar sprake is van heupklachten, maar dat deze geen toegenomen beperkingen vormen die voortkomen uit dezelfde oorzaak.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar haar uitspraak van 6 september 2012. De rechtbank heeft overwogen dat een andere juridische weging appellant niet zou baten, omdat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van
3 augustus 2012 volgt dat bij het meewegen van de heupklachten per 1 april 2012 sprake is van een verlies van verdiencapaciteit van 0,44%.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep onder verwijzing naar de onder 1.4 vermelde uitspraak van de Raad van 13 september 2013 aangevoerd dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsongeschiktheid vanwege heupklachten ook per de thans in geding zijnde datum voortkomt uit een andere oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Voorts is hij van mening dat er ten onrechte geen arbeidskundige heroverweging in de bezwaarfase heeft plaatsgevonden.
3.2.
Het Uwv heeft te kennen gegeven dat het bestreden besluit onjuist gemotiveerd is en stelt zich, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
12 november 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 november 2013, op het standpunt dat het bezwaar van appellant terecht ongegrond verklaard is.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het Uwv handhaaft in hoger beroep niet langer het standpunt dat de toename van heupklachten geen rol speelt bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschikt per datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 november 2013 vermeld dat in de FML van 31 juli 2012 door de primaire verzekeringsarts forse beperkingen zijn opgenomen voor heupbelastende arbeid en deze FML van toepassing geacht op de datum in geding. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Het loon dat hij met de geselecteerde functies kan verdienen geeft in vergelijking met wat hij in de maatgevende arbeid kan verdienen geen verlies van verdienvermogen. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per datum in geding is minder dan 35%.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het Uwv appellant bij het bestreden besluit terecht geen uitkering op grond van de Wet WIA heeft toegekend.
4.4.
Nu echter pas in hoger beroep een juiste medische en arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd, het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Gelet op de uitkomst van het medisch en arbeidskundig onderzoek is er aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in verband met verleende rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van € 974,-, in hoger beroep tot een bedrag van € 487,-, en in verband met gemaakte reiskosten tot een bedrag van € 54,70, tezamen € 1515,70.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 januari 2013;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1515,70;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) I. Mehagnoul

TM