ECLI:NL:CRVB:2014:4223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
13-3634 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op basis van een beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medische beperkingen, waaronder forse degeneratieve afwijkingen aan haar nekwervels en andere klachten die haar arbeidsvermogen beïnvloeden.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat het Uwv volgens de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante met ingang van 5 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de eerdere beslissing terecht had genomen. De Raad wees op de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de medische situatie van appellante adequaat hadden beoordeeld.

De Raad concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies medisch passend waren en dat appellante niet voldoende onderbouwde medische argumenten had aangedragen om aan de juistheid van het oordeel van het Uwv te twijfelen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3634 WIA
Datum uitspraak: 15 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
17 juni 2013, 12/2728 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. M.A.M. Kools, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 8 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 5 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 16 augustus 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de volledige arbeidskundige motivering pas in beroep is gegeven. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft de rechtbank in stand gelaten, omdat het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht aan appellante met ingang van 5 maart 2012 geen WIA-uitkering heeft toegekend.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, dat gericht is tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen in stand blijven, gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is onvoldoende rekening gehouden met haar beperkingen vanwege forse degeneratieve afwijkingen aan haar nekwervels. Zij stelt vanwege haar rug-, nek-, been- en handklachten ook beperkt te zijn ten aanzien van handelingstempo, (frequent) buigen, lopen, lopen tijdens werk en traplopen. Daarbij is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Zij acht zich voorts niet in staat om de ter bepaling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. Zo is in alle functies sprake van een belasting ten aanzien van het maken van hoofdbewegingen die haar mogelijkheden overschrijdt. Zij wijst erop dat de behandelend neuroloog in zijn brief van 27 januari 2012 vermeldt dat de nek in alle richtingen stijf, beperkt en pijnlijk is. In hoger beroep is voorts naar voren gebracht dat appellante fybromyalgieklachten, pijnklachten en psychische klachten heeft. Ter onderbouwing van deze klachten heeft appellante verwezen naar brieven van reumatoloog Westgeest van 27 december 2013, van huisarts Brouwers van 15 oktober 2014 en van gezondheidszorgpyscholoog/psychotherapeut Martens van 20 oktober 2014.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen grotendeels een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 27 juli 2012 een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie gegeven op de bezwaren, die betrekking hebben op appellantes fysieke gezondheidstoestand. Deze verzekeringsarts heeft op de beoordelingspunten klimmen en bovenhands werken aanvullende beperkingen in de FML opgenomen. Bovendien zijn in de rubrieken die betrekking hebben op appellantes fysieke mogelijkheden tot het verrichten van arbeid beperkingen opgenomen met betrekking tot dynamische handelingen en statische houdingen. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 19 september 2014 vermeld dat de door appellante geclaimde beperkingen op handelingstempo, (frequent) buigen, lopen, lopen tijdens het werk, traplopen, staan en staan tijdens het werk niet zijn onderbouwd met objectieve medische gegevens. Er wordt op gewezen dat de behandelend neuroloog van appellante een maand voor einde wachttijd geen afwijkingen aan de armen en benen heeft geobjectiveerd. Ook op grond van het dagverhaal, de medische feiten en de vastgestelde beperkingen zijn er onvoldoende argumenten om een urenrestrictie toe te passen. Appellante voldoet niet aan de in de Standaard verminderde arbeidsduur vermelde criteria. Ten aanzien van de fybromyalgie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat nog geen sprake was van deze diagnose op de datum hier in geding en dat deze diagnose geen nieuw licht werpt op de beperkingen en mogelijkheden van appellante. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad bij het rapport van 21 oktober 2014 nog een toelichting gegeven ten aanzien van de hoofdbeweging zijwaarts. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel, waarop het Uwv zich baseert, heeft appellante geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. De in hoger beroep door appellante overgelegde medische informatie heeft geen betrekking op appellantes gezondheidstoestand per datum in geding. Uit deze informatie is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellantes beperkingen voor het verrichten van arbeid op de datum 5 maart 2012.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar het in beroep overgelegde rapport van 5 december 2012 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarin overzichtelijk en overtuigend is gemotiveerd waarom de belasting in de door het Uwv geselecteerde functies in overeenstemming is met appellantes verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) I. Mehagnoul

CVG