ECLI:NL:CRVB:2014:4225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat hij niet in staat was om te werken en dat het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag af te wijzen niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 13 juni 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had zijn bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank te veel nadruk had gelegd op zijn belastende thuissituatie door de ziekte van zijn echtgenote. Hij stelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling van zijn belastbaarheid. De Raad oordeelde echter dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de uitkomsten daarvan. De verzekeringsartsen hadden de appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en hun bevindingen waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad concludeerde dat de door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend waren. De appellant had zijn standpunt dat hij niet in staat was om te werken niet met medische gegevens onderbouwd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 15 december 2014.