ECLI:NL:CRVB:2014:4225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
13-3862 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat hij niet in staat was om te werken en dat het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag af te wijzen niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 13 juni 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had zijn bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank te veel nadruk had gelegd op zijn belastende thuissituatie door de ziekte van zijn echtgenote. Hij stelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling van zijn belastbaarheid. De Raad oordeelde echter dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de uitkomsten daarvan. De verzekeringsartsen hadden de appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en hun bevindingen waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Raad concludeerde dat de door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend waren. De appellant had zijn standpunt dat hij niet in staat was om te werken niet met medische gegevens onderbouwd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 15 december 2014.

Uitspraak

13/3862 WIA
Datum uitspraak: 15 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 juni 2013, 12/5249 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.C.A. de Wit, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 27 april 2012 heeft het Uwv na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 13 juni 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van
12 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 april 2012, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op en na de in geding zijnde datum niet in staat was tot het verrichten van werkzaamheden. Appellant is van mening dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat teveel de nadruk is gelegd op de belastende thuissituatie als gevolg van zijn ernstig zieke echtgenote. Het Uwv heeft uit de belasting van appellant als gevolg van zijn thuissituatie ten onrechte geconcludeerd dat appellant, behoorlijk belastbaar zou zijn. Appellant heeft verklaringen van zijn zonen in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij dagelijks hulp verlenen aan de echtgenote van appellant, in de vorm van uit bed halen, omkleden, helpen bij de toiletgang en in de rolstoel zetten.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de juistheid van de uitkomsten daarvan. De verzekeringsartsen hebben kennis genomen van de beschikbare informatie en zij hebben appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. Naar aanleiding van de bevindingen hebben zij beperkingen aangenomen ten aanzien van fysieke en mentale belasting. Deze, in bezwaar aangescherpte, beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Er bestaat geen aanleiding het onderzoek door die artsen als niet volledig of anderszins als niet voldoende zorgvuldig aan te merken. De conclusie met betrekking tot de belastbaarheid van appellant wordt dan ook onderschreven.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt dat hij niet in staat is om te werken niet met medische gegevens onderbouwd. Uit de in hoger beroep toegezonden verklaringen van appellants zonen kan niet worden afgeleid dat appellant niet tot het verrichten van arbeid in staat is. Van belang is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er van op de hoogte was dat appellants echtgenote ernstig ziek is en dat hij in verband daarmee heeft vastgesteld dat deze omstandigheid niet kan worden meegewogen in het vaststellen van de belastbaarheid. In hoeverre appellant zorg voor zijn echtgenote verrichtte is in het kader van de beoordeling van het recht op WIA dan ook niet van belang.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML, zijn de door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is er geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) I. Mehagnoul

TM