ECLI:NL:CRVB:2014:4226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
13-5230 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van verzekeringsgeneeskundige rapporten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onterecht had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv had in een besluit van 12 april 2012 bepaald dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, wat door de rechtbank in een eerdere uitspraak werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op basis van eigen onderzoeksbevindingen en rapporten van een psycholoog, tot de conclusie was gekomen dat er geen sprake was van een klinisch relevante stoornis bij appellant.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, waarbij hij stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met zijn beperkingen en dat het Uwv het advies van de psycholoog niet had opgevolgd. De Raad overwoog echter dat de hoger beroepsgronden voornamelijk een herhaling waren van eerder aangevoerde gronden, die door de rechtbank terecht waren verworpen. De Raad bevestigde dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed gemotiveerd waren en dat de aanpassingen in de FML adequaat waren. De Raad concludeerde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

13/5230 WIA
Datum uitspraak: 15 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
5 september 2013, 12/2739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift in gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 12 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 maart 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 2 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 6 augustus 2012 en 13 december 2012 op basis van de eigen onderzoeksbevindingen, de aanwezige gegevens, waaronder het rapport van de in het kader van de Ziektewetprocedure ingeschakelde psycholoog A. Roodenburg, en gelet op appellants arbeidsverleden en afgeronde opleidingen, tot de conclusie kon komen dat er bij appellant geen sprake is van een klinisch relevante (ontwikkelings-, stemmings- of persoonlijkheids)stoornis. Naar het oordeel van de rechtbank geven de rapporten van de verzekeringsartsen blijk van zorgvuldig onderzoek en zijn deze inzichtelijk, consistent en overtuigend gemotiveerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen. Uit het onderzoek van psycholoog Roodenburg bleek dat zijn psychische toestand ernstig was. Zij heeft, gezien de ernst van de klachten en de onduidelijkheid van de oorzaak daarvan, het Uwv geadviseerd tot nader onderzoek van appellant. Het Uwv heeft dit advies niet opgevolgd. Verder heeft appellant erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft opgemerkt dat hij vele opleidingen heeft afgerond. Hij heeft alleen de LTS afgerond.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 augustus 2012 en van 13 december 2012.
Deze rapporten bevatten een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de aangevoerde gronden in bezwaar, respectievelijk beroep, met betrekking tot de psychische en fysieke klachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar de FML aangepast en meer beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De eerder vastgestelde beperkingen vanwege lichamelijke klachten heeft deze verzekeringsarts laten vervallen omdat daar geen bronnen voor waren. Dat er na het onderzoek door psycholoog Roodenburg geen nadere diagnostisering heeft plaatsgevonden heeft niet tot gevolg dat het onderzoek in het kader van de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering als onvoldoende of als onzorgvuldig moet worden beschouwd. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben hun eigen onderzoek verricht en op basis daarvan beperkingen vastgesteld. Aan het advies van de psycholoog, zijnde een niet medisch oordeel, komt in het licht van de inzichtelijk en overtuigend gemotiveerde oordeelsvorming van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook niet een zodanig gewicht toe dat aan dat oordeel moet worden getwijfeld. In het voorgaande ligt besloten dat geen aanleiding wordt gezien om een deskundige te benoemen.
4.3.
In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 september 2012 in combinatie met de daarbij behorende functiebeschrijvingen is overtuigend en inzichtelijk beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen en dat die werkzaamheden zijn opleidingsniveau niet te boven gaan.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade, bestaande uit de wettelijke rente, moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) I. Mehagnoul

TM