ECLI:NL:CRVB:2014:4226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van verzekeringsgeneeskundige rapporten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onterecht had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv had in een besluit van 12 april 2012 bepaald dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, wat door de rechtbank in een eerdere uitspraak werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op basis van eigen onderzoeksbevindingen en rapporten van een psycholoog, tot de conclusie was gekomen dat er geen sprake was van een klinisch relevante stoornis bij appellant.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, waarbij hij stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met zijn beperkingen en dat het Uwv het advies van de psycholoog niet had opgevolgd. De Raad overwoog echter dat de hoger beroepsgronden voornamelijk een herhaling waren van eerder aangevoerde gronden, die door de rechtbank terecht waren verworpen. De Raad bevestigde dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed gemotiveerd waren en dat de aanpassingen in de FML adequaat waren. De Raad concludeerde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.