ECLI:NL:CRVB:2014:4254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
14-2260 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor farmaceutische kosten en reiskosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellanten, die bijzondere bijstand hadden aangevraagd, kregen te maken met een afwijzing van hun verzoeken voor zowel farmaceutische kosten als reiskosten in verband met bezoeken aan een osteopaat. De Raad oordeelde dat de farmaceutische kosten onder het eigen risico van de Zorgverzekeringswet vallen en dat de appellanten niet konden aantonen dat de reiskosten noodzakelijk waren, aangezien er osteopaten dichter bij hun woonplaats waren. De Raad bevestigde dat het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas terecht had geoordeeld dat de kosten niet voldeden aan de criteria voor bijzondere bijstand zoals vastgelegd in de Wet werk en bijstand (WWB).

Uitspraak

14/2260 WWB
Datum uitspraak: 16 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 februari 2014, 13/3493 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Appellanten zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F. van de Vlekkert.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 9 maart 2012, voor zover hier van belang, heeft het college aan appellanten bijzondere bijstand verleend in - een deel van - de kosten van de behandeling van appellante door een ostheopaat in Gulpen op 16 en 19 december 2011, behandelingen door de chiropractor op 28 en 31 december 2011 en 2 januari 2012, en in reiskosten. Met de toegekende bijstand heeft het college een eerder toegekend voorschot van € 60,- verrekend. Verder heeft het college een aanvraag van appellanten om bijzondere bijstand in farmaceutische kosten afgewezen op de grond dat deze vallen onder het eigen risico ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw). Ook heeft het college een aanvraag om bijzondere bijstand voor de reiskosten in verband met de hiervoor vermelde bezoeken aan een ostheopaat afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat deze kosten niet noodzakelijk zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB omdat appellanten hadden kunnen kiezen voor een ostheopaat dichter bij huis.
1.2.
Bij besluit van 14 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 9 maart 2012 ongegrond verklaard, waarbij wat betreft de medische kosten nog is overwogen dat voor deze kosten de Zvw en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) als voorliggende voorzieningen moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 15 van de Wet werk en bijstand (WWB).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Farmaceutische kosten
4.1.
De Raad heeft herhaaldelijk geoordeeld, zie de uitspraken van 26 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BR3224 en van 28 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR3948, dat voor de kosten van geneesmiddelen de Zvw en de AWBZ in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen dienen te worden beschouwd. Indien de voorgeschreven geneesmiddelen niet tot de geneesmiddelen behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde als noodzakelijk te vergoeden kosten worden beschouwd, staat het bepaalde in artikel 15 van de WWB aan bijstandsverlening in de weg. Uit het door appellanten bij de aanvraag overgelegde declaratieoverzicht van de ziektekostenverzekeraar blijkt dat de farmaceutische kosten waarvoor appellanten bijzondere bijstand hebben gevraagd kosten zijn in de hiervoor bedoelde zin. Hierdoor staat artikel 15 van de WWB in de weg aan bijstandsverlening voor deze kosten. Het college heeft deze bepaling ten grondslag gelegd aan de (handhaving van de) afwijzing van de aanvraag.
4.2.
Appellanten hebben de juistheid van de formele grondslag van de afwijzing van de aanvraag als zodanig niet bestreden. Uit de gedingstukken blijkt wel dat het college er bij de besluitvorming abusievelijk vanuit is gegaan dat de verzekeraar geen vergoeding heeft geboden omdat de farmaceutische kosten onder het eigen risico vallen. Ook de rechtbank is hiervan uitgegaan. Appellanten hebben aangevoerd dat dit een zodanig motiveringsgebrek oplevert dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak niet in stand kunnen blijven.
4.3.
Deze stelling treft geen doel. Appellanten zijn niet benadeeld door het onder 4.2 vermelde motiveringsgebrek. Appellanten waren gelet op het onder 4.1 vermelde declaratieoverzicht van de ziektekostenverzekeraar voorafgaand aan de aanvraag al bekend met de kwalificatie van de farmaceutische kosten. Die kwalificatie leidt niet tot een andere grondslag van de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand. Gelet hierop is het onder 4.2 vermelde, voor deze kwestie ondergeschikt te achten motiveringsgebrek een verzuim dat kan worden gepasseerd, voor zover nodig met toepassing van artikel 6:22 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht.
De reiskosten in verband met de bezoeken aan de ostheopaat te Gulpen
4.4.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is neergelegd dat de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2 van die wet, recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.5.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.6.
Het ligt op de weg van de aanvrager om aannemelijk te maken dat de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand aanvraagt noodzakelijk zijn.
4.7.
Appellanten zijn hierin niet geslaagd. Appellante heeft zich laten behandelen door een ostheopaat te Gulpen. Niet in geschil is dat er meerdere ostheopaten zijn die dichter bij de woonplaats van appellanten zijn gevestigd. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat appellante aangewezen was op behandeling door de ostheopaat te Gulpen. Dat het college de behandelkosten wel als noodzakelijke kosten heeft aangemerkt leidt niet tot een ander oordeel. In dit kader is het college niet gehouden bijzondere bijstand te verlenen in een deel van de reiskosten door aan te sluiten bij de reiskosten in geval van behandeling door een dichterbij gevestigde ostheopaat.
De verrekening van het voorschot
4.8.
Aan appellanten is een voorschot toegekend van € 60,-. Dit was bestemd voor het niet door de ziektekostenverzekeraar vergoede deel van tien behandelingen van appellante bij een chiropractor. Appellanten hebben aangevoerd dat dit bedrag te laag is. Appellanten hebben verzocht om volledige vergoeding omdat de chiropractor eerst moest worden betaald waarna een declaratie kon worden ingediend bij de verzekeraar. Appellanten stellen dat zij niet in staat waren om de behandelkosten eerst zelf te voldoen. De Raad gaat aan deze stellingen van appellanten voorbij omdat ze zijn gericht tegen - de hoogte van - het voorschot, dat geen voorwerp is van geding.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens

MK