ECLI:NL:CRVB:2014:4298
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- A. Beuker-Tilstra
- R. Kooper
- E.R. Eggeraat
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vergoeding reiskosten naar Amerika op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1947 en van joodse afkomst, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin haar verzoek om vergoeding van reiskosten naar Amerika werd afgewezen. Appellante had in 2005 voor het eerst verzocht om deze vergoeding, omdat haar zoon naar Amerika was geëmigreerd en zij hem driemaal per jaar wilde bezoeken. De aanvraag werd destijds afgewezen op grond van het ontbreken van medische noodzaak. Dit besluit werd later bevestigd na bezwaar en ook een verzoek om extra vakantie werd afgewezen wegens dezelfde reden. In 2012 diende appellante opnieuw een verzoek in, dat wederom werd afgewezen. De Raad van bestuur stelde dat er geen medische noodzaak was voor de reizen, ondanks de emotionele redenen die appellante aanvoerde, zoals haar joodse afkomst en de wens om haar zoon en kleinzoon te zien.
Tijdens de zitting op 7 november 2014 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat er geen onderzoek was gedaan naar de medische noodzaak van de reizen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de vergoeding terecht was. De Raad oordeelde dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van de Sociale verzekeringsbank voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was voor aanvullend medisch onderzoek. De Raad bevestigde dat de emotionele behoefte van appellante om haar zoon te bezoeken niet volstond om een medische noodzaak aan te nemen.
De Raad heeft ook het beroep op artikel 21 van de Wuv verworpen, omdat de bestaande regeling voor deelname aan het maatschappelijk verkeer (DMV) al voorzag in een tegemoetkoming voor dergelijke situaties. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 18 december 2014.