ECLI:NL:CRVB:2014:4340
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en toekenning WGA-vervolguitkering met voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante, die per 3 augustus 2012 zou eindigen, en de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Yeniasci, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen en klachten als gevolg van een ongeval op 21 december 2009. Het Uwv had eerder, bij besluit van 15 november 2012, het bezwaar van appellante tegen de beëindiging van de WGA-uitkering ongegrond verklaard, waarbij het Uwv zich baseerde op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit onderschreven. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag was gebaseerd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2014, met I.M.J. Hilhorst-Hagen als rechter en I. Mehagnoul als griffier.