ECLI:NL:CRVB:2014:4340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
CRvB 13-3103 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en toekenning WGA-vervolguitkering met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante, die per 3 augustus 2012 zou eindigen, en de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Yeniasci, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen en klachten als gevolg van een ongeval op 21 december 2009. Het Uwv had eerder, bij besluit van 15 november 2012, het bezwaar van appellante tegen de beëindiging van de WGA-uitkering ongegrond verklaard, waarbij het Uwv zich baseerde op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit onderschreven. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag was gebaseerd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2014, met I.M.J. Hilhorst-Hagen als rechter en I. Mehagnoul als griffier.

Uitspraak

13/3103 WIA
Datum uitspraak: 5 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2013, 12/11786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2014. Voor appellante is verschenen mr. Yeniasci. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 7 juni 2012 heeft het Uwv bepaald dat de loongerelateerde
WGA-uitkering per 3 augustus 2012 eindigt en dat appellante vanaf die datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering. Appellantes mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt 55 tot 65%.
1.2.
Bij besluit van 15 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen en klachten die zij heeft als gevolg van het ongeval waar zij op 21 december 2009 bij betrokken was. Appellante heeft in dit verband gewezen op informatie van de huisarts.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De door appellante in hoger beroep ingediende gronden zijn in essentie een herhaling van gronden die in beroep zijn aangevoerd.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen waarom het bestreden besluit op een juiste medische grondslag is gebaseerd. De rechtbank heeft de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige stukken beoordeeld. Zij is tot de juiste conclusie gekomen dat er geen reden is voor het oordeel dat in de in bezwaar aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te geringe beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn opgenomen.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de huisarts waar appellante in hoger beroep op heeft gewezen in de beoordeling betrokken. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de juistheid van de bij haar vastgestelde beperkingen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de vermelde FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul

QH