ECLI:NL:CRVB:2014:521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
11-5584 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die tot 1 mei 2007 als kantinemedewerkster werkte, ontving aansluitend een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv stelde bij besluit van 25 oktober 2010 vast dat appellante met ingang van 27 november 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 21 maart 2011.

De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank haar klachten had miskend en dat de medische gegevens die zij had overgelegd onvoldoende waren meegewogen. Appellante betoogde dat de geselecteerde functies niet geschikt waren vanwege haar pijnklachten en verwees naar een evaluatieformulier van haar psycholoog.

De Raad heeft een deskundige, drs. F.M. Brouwer, ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. In zijn rapport van 28 oktober 2013 concludeerde hij dat de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2009 juist waren. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige overtuigend was en dat er geen redenen waren om de medische beperkingen niet te volgen. De rechtbank had de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, terecht als geschikt aangemerkt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/5584 WIA
Datum uitspraak: 14 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
17 augustus 2011, 11/3673 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M. Breevoort hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd onder toezending van nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft op 15 maart 2013 plaatsgevonden Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Breevoort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy - Bal.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De door de Raad als deskundige benoemde verzekeringsarts F.M. Brouwer heeft op
28 oktober 2013 rapport uitgebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante was tot 1 mei 2007 werkzaam als kantinemedewerkster gedurende 18 uur per week. Aansluitend heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 27 november 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 21 maart 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank haar klachten heeft miskend en voorbij is gegaan aan de medische gegevens die appellante heeft overgelegd. Waarbij appellante er op gewezen heeft dat zij van mening is dat de bezwaarverzekeringsarts meer waarde had moeten hechten aan de conclusies van haar behandelaars. Tevens heeft appellante naar voren gebracht dat de geselecteerde functies door haar (pijn)klachten niet geschikt voor haar zijn. Tenslotte heeft appellante een afschrift van het evaluatieformulier van A. Hofman, psycholoog SMK bij de Maartenskliniek van 28 februari 2013 aan de Raad gezonden.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad heeft aanleiding gezien een deskundige te raadplegen en heeft
drs. F.M. Brouwer, verzekeringsarts, verzocht een rapport op te stellen.
4.2.
In zijn rapport van 28 oktober 2013 heeft drs. Brouwer, op grond van het door hem ingestelde onderzoek, geconcludeerd dat hij de beperkingen die de verzekeringsarts heeft neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2009, onderschrijft,
4.3.
De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen.
4.4.
De bij het bestreden besluit in aanmerking genomen medische beperkingen, zoals uiteindelijk vastgelegd in de FML van 29 september 2009, kunnen derhalve rechtens niet voor onjuist worden gehouden. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank met juistheid de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht als geschikt aangemerkt. Namens appellante zijn geen stukken in geding gebracht op grond waarvan aan dat oordeel over die functies zou moeten worden getwijfeld.
5.
Uit het overwogene bij 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd zodat ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) P. Boer

CVG