ECLI:NL:CRVB:2014:521
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die tot 1 mei 2007 als kantinemedewerkster werkte, ontving aansluitend een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv stelde bij besluit van 25 oktober 2010 vast dat appellante met ingang van 27 november 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 21 maart 2011.
De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank haar klachten had miskend en dat de medische gegevens die zij had overgelegd onvoldoende waren meegewogen. Appellante betoogde dat de geselecteerde functies niet geschikt waren vanwege haar pijnklachten en verwees naar een evaluatieformulier van haar psycholoog.
De Raad heeft een deskundige, drs. F.M. Brouwer, ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. In zijn rapport van 28 oktober 2013 concludeerde hij dat de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2009 juist waren. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige overtuigend was en dat er geen redenen waren om de medische beperkingen niet te volgen. De rechtbank had de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, terecht als geschikt aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.