ECLI:NL:CRVB:2014:522

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
12-1441 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en psychiatrische ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Breda. Appellant, die werkzaam was als productiemedewerker en schoonmaker, verzocht om een WIA-uitkering na uitval door klachten aan zijn linkerenkel. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering, stellende dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant voerde aan dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn psychische klachten, die hij eerder had gemeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve psychiatrische ziekte was vastgesteld op de datum in geding, 29 maart 2011. De Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat de informatie over de psychische toestand van appellant in september 2011 niet relevant was voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op de eerdere datum. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere oordelen konden ondermijnen. De uitspraken van de rechtbank werden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

12/1441 WIA en 12/5145 WIA
Datum uitspraak: 14 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van
23 januari 2012, 11/3810 (uitspraak 1) en van 27 augustus 2012, 12/1811 (uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. F. Ergeḉ, kantoorgenoot van mr. Klaver. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker voor 38 uur per week en als schoonmaker voor 10 uur per week, toen hij op 31 maart 2011 uitviel met klachten aan zijn linkerenkel. In reactie op een aanvraag van appellant om toekenning van een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 23 februari 2011 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 29 maart 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat appellant met ingang van 29 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 juni 2011 (besluit 1) ongegrond verklaard.
1.2. Met een brief van 20 september 2011 heeft de gemachtigde van appellant aan het Uwv stukken toegestuurd met betrekking tot een inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis van appellant met ingang van 5 september 2011 en het Uwv verzocht om besluit 1 te herzien. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 14 oktober 2011, omdat in de brief van 20 september 2011 geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd en er evenmin medische gegevens zijn ingestuurd die niet bekend waren of niet zijn meegenomen bij de beoordeling aan het einde van de wachttijd op 29 maart 2011. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 maart 2012 (besluit 2) ongegrond verklaard.
2.1. Bij uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het aan besluit 1 ten grondslag liggende medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellant ten tijde van de datum in geding, te weten 29 maart 2011, niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De informatie die appellant heeft overgelegd met betrekking tot zijn psychische gesteldheid heeft de rechtbank evenmin aanleiding gegeven te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid, omdat deze informatie ziet op een periode van ruim na de datum in geding. De rechtbank is er verder voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden door de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
2.2. Bij uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen besluit 2 ongegrond verklaard. De gegevens met betrekking tot de opname van appellant in het kader van de BOPZ zijn gegevens die niet zien op de gezondheidstoestand van appellant ten tijde van belang. Een door appellant overgelegde brief van orthopedisch chirurg Enneking van
2 september 2011 bevat gegevens die al eerder bekend waren en met het rapport van Triage van 18 april 2012 kan geen rekening worden gehouden omdat dat stuk pas in de fase van beroep is ingezonden.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten. Hij heeft de psychische klachten destijds al gemeld bij het Uwv en het Uwv was dus op de hoogte van zijn psychische klachten. Daarnaast heeft het Uwv in onvoldoende mate rekening gehouden met zijn lichamelijke klachten. Rekening houdend met al zijn medische beperkingen, meent appellant niet in staat te zijn tot het verrichten van arbeid.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet ter discussie staat dat appellant ten tijde van de BOPZ-opname in september 2011 en ook al enige dagen daarvoor in een zodanige psychische toestand verkeerde dat hij niet tot enige vorm van arbeid in staat was. Het gaat in deze gedingen echter niet om de medische situatie van appellant in september 2011, maar om die situatie op 29 maart 2011. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat appellant aanvankelijk tegenover de verzekeringsarts heeft verklaard geen psychische klachten te hebben. De bezwaarverzekeringsarts heeft mede naar aanleiding van de opmerkingen van appellant op de hoorzitting dat hij vanwege de pijn snel boos, agressief en vergeetachtig is, onderzocht of sprake was van een objectiveerbare, psychiatrische ziekte. De bezwaarverzekeringsarts heeft op inzichtelijke en navolgbare wijze geconcludeerd dat daarvan geen sprake was. Van behandeling of medicatie vanwege een psychiatrische aandoening eerder dan september 2011 is niet gebleken.
4.2.
Het in hoger beroep herhaalde standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de lichamelijke klachten van appellant kan evenmin worden onderschreven. Appellant heeft ter toelichting van dit standpunt in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens in geding gebracht. De Raad ziet geen aanleiding het oordeel van de rechtbank niet te volgen, omdat de rechtbank op inzichtelijke en navolgbare wijze heeft gemotiveerd dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat op grond van de wel beschikbare medische gegevens kan worden aangenomen dat bij appellant op 29 maart 2011 niet te geringe medische beperkingen zijn vastgesteld. Met inachtneming van de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst moet appellant in staat worden geacht de functies te kunnen vervullen waarop de schatting is gebaseerd. Het hoger beroep tegen uitspraak 1 slaagt niet en die uitspraak zal worden bevestigd.
4.3.
De Raad kan zich verder volledig vinden in de overwegingen van de rechtbank in uitspraak 2 en verenigt zich daarmee. Het hoger beroep tegen uitspraak 2 slaagt evenmin en ook die uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.C. Hoogendoorn
IvR