ECLI:NL:CRVB:2014:558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
13-879 WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening van uitspraak inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan over het verzet van verzoekster tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar verzoek om herziening van een eerdere uitspraak. De zaak betreft een verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 december 2010, waarbij verzoekster griffierecht had betaald. De Raad had eerder op 31 juli 2013 het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Verzoekster heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoerde dat zij op 27 mei 2011 griffierecht had betaald en dat de Raad dit bedrag had moeten terugstorten, omdat er geen nieuwe feiten waren.

De Raad overweegt dat er geen wettelijke regeling bestaat die het mogelijk maakt om het griffierecht terug te storten indien een verzoek om herziening wordt afgewezen zonder nieuwe feiten of omstandigheden. De Raad stelt vast dat verzoekster in december 2010 een verzoek om herziening heeft ingediend en dat voor deze procedure griffierecht is betaald. Echter, voor het nieuwe verzoek om herziening dat op 15 januari 2013 is ingediend, was opnieuw griffierecht verschuldigd, en dit is niet betaald. De Raad concludeert dat verzoekster in verzuim is geweest en dat het verzet ongegrond is.

De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, met I.J. Penning als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2014. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 februari 2014
13/879 WW, 13/880 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, in verbinding met het tot artikel 8:119 vernummerde artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 december 2010, 10/890 en 10/891
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 in verbinding met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 31 juli 2013 heeft de Raad het door verzoekster gedane verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 december 2010, 10/890 en 10/891, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 31 juli 2013 heeft verzoekster verzet gedaan.
Verzoekster is ter zitting van 23 december 2013 gehoord. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 31 juli 2013 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 27 maart 2013 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift en ter zitting heeft verzoekster - voor zover thans van belang - aangevoerd dat zij op 27 mei 2011 griffierecht heeft betaald en dat de Raad dit bedrag terug had moeten storten omdat er op dat moment geen sprake was van een nieuw feit.
De Raad volgt verzoekster niet en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 22 van de Beroepswet wordt van de indiener van een beroepschrift door de griffier van de Raad een griffierecht geheven. Ingevolge artikel 22, zevende lid, van de Beroepswet is dit artikel van overeenkomstige toepassing op een verzoek om herziening.
Vaststaat dat verzoekster in december 2010 heeft verzocht de uitspraak van de Raad van
8 december 2010 te herzien en dat voor die procedure op 27 mei 2011 griffierecht is betaald. Het verzoek om herziening is door de Raad bij uitspraak van 26 september 2012, nummer 10/6937 en 10/6938, afgewezen. Er bestaat geen wettelijke regeling op basis waarvan de Raad de mogelijkheid heeft het griffierecht terug te storten indien een verzoek om herziening wordt afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Bij schrijven van 15 januari 2013 heeft verzoekster de Raad wederom verzocht de uitspraak van 8 december 2010 te herzien. Voor deze nieuwe procedure is verzoekster opnieuw griffierecht verschuldigd. Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald. Dat verzoekster reeds eerder een verzoek om herziening heeft gedaan en in die procedure griffierecht heeft betaald, doet hieraan niets af. Door de Raad is op juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 22 van de Beroepswet.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die er toe leiden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekster in verzuim is geweest, moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.J. Penning
sg