ECLI:NL:CRVB:2014:579
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op een WGA-uitkering; Voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om het recht op een WGA-uitkering van appellant, die in 1999 uitviel voor zijn werk als medewerker en sindsdien medische beperkingen heeft ervaren. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2011 vastgesteld dat appellant recht heeft op een WGA-uitkering, maar de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44,18%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij geen aanknopingspunten vond voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat er te weinig beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat zijn rugklachten zijn toegenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de belastbaarheid van appellant niet is overschat en dat er voldoende rekening is gehouden met zijn fysieke klachten. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de rugaandoening van appellant sinds 1999 niet wezenlijk is veranderd, en de bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien om de aangenomen beperkingen te wijzigen.
De Raad heeft geconcludeerd dat er geen medische gegevens zijn ingediend die de conclusie zouden ondersteunen dat de beperkingen in verband met de rugklachten van appellant zijn onderschat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen twijfels zijn over de medische geschiktheid van appellant voor de geduide functies. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.