ECLI:NL:CRVB:2014:601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
12-6108 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld wegens geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 2 juli 2010 ziek meldde met maag-, darm- en hyperventilatieklachten. Appellant ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) en heeft in de periode daarna verschillende medische onderzoeken ondergaan. De verzekeringsarts concludeerde op 16 december 2011 dat appellant met ingang van 23 december 2011 weer geschikt was voor zijn werk als monteur plafondsystemen. Het Uwv beëindigde daarop het recht op ziekengeld per die datum.

Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Alkmaar bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij ernstige psychische klachten had als gevolg van een traumatische gebeurtenis en dat het Uwv deze klachten niet had meegewogen in hun beoordeling. Hij stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen als onzorgvuldig te beschouwen. De Raad wees op de gedetailleerde onderzoeken en de informatie die was opgevraagd bij de GGZ. De bezwaarverzekeringsarts had ook dossieronderzoek verricht en appellant onderzocht. De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts terecht had vastgesteld dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, belastbaar was voor zijn werk.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant had beëindigd. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, met K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.

Uitspraak

12/6108 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
4 oktober 2012, 12/1084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Deijkers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Deijkers. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, voorheen werkzaam als monteur plafondsystemen voor 25 uur in de week, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet per 2 juli 2010 ziek gemeld met maag-, darm- en hyperventilatieklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Appellant heeft tweemaal het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht, waarna op 16 december 2011 een telefonisch spreekuur heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 23 december 2011 weer geschikt is te achten voor zijn werk als monteur plafondsystemen. Bij besluit van 19 december 2011 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 23 december 2011 beëindigd.
1.2. Na een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2011 bij besluit van 20 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ernstige psychische klachten heeft wegens een traumatische gebeurtenis. Dat hij de behandeling voor zijn psychische klachten heeft afgebroken, maakt volgens appellant nog niet dat de klachten niet meer aanwezig zijn. Het Uwv heeft nagelaten om de gesteldheid van zijn psychische klachten te beoordelen en deze te betrekken bij de bepaling of en in hoeverre hij nog ongeschikt voor zijn arbeid zou zijn. Het medisch onderzoek is volgens appellant om die reden onzorgvuldig tot stand gekomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie overgelegd van psychiater J. Oomen van 15 april 2013.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.3.
Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek door beide verzekeringsartsen voor onzorgvuldig te houden. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts appellant op twee spreekuren heeft onderzocht, een telefonisch spreekuur heeft gehouden en informatie heeft opgevraagd bij de GGZ Noord-Holland-Noord, waaruit blijkt dat sprake is van een PTSS wegens een vijf jaar eerder doorgemaakte traumatische ervaring. Op basis van deze informatie en de bevindingen uit het eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts in het rapport van 16 december 2011 vermeld dat bij aanvullende diagnostiek geen afwijkingen zijn geconstateerd en daarmee fysieke beperkingen worden uitgesloten. Wel zijn beperkingen aan te nemen in het sociaal functioneren, echter daarmee rekening houdend kan appellant volgens de verzekeringsarts belastbaar worden geacht voor zijn werk van monteur plafondsystemen.
4.4.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts vervolgens dossieronderzoek verricht, de hoorzitting van 7 maart 2012 bijgewoond en appellant aansluitend onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond van zijn bevindingen in het rapport van 16 maart 2012 te kennen gegeven dat er een aanzienlijke inconsistentie bestaat, nu appellant enerzijds stelt dermate veel psychische klachten te hebben dat hij daardoor in het geheel niet tot werk in staat is, maar zich anderzijds onttrekt aan behandeling. Dat appellant vanwege zijn hyperventilatieklachten niet kan werken op een ladder of een trap, kan volgens de bezwaarverzekeringsarts niet worden gevolgd. Gelet op de aard van het werk zal hij zich zelden meer dan drie meter boven de grond bevinden zodat appellant in staat is te achten snel naar de grond af te kunnen dalen als hij een aanval voelt aankomen. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat bij hyperventilatie de klachten daarvan - waaronder duizeligheid - immers slechts geleidelijk ontstaan, zodat er voldoende tijd is om veilig van de trap of ladder af te komen.
4.5.
Hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist moet worden gehouden. Daarbij wordt van belang geacht dat de in hoger beroep overgelegde brief van psychiater Oomen een op 10 december 2012 - dus ongeveer een jaar na de datum in geding - gestelde voorlopige diagnose vermeldt en voorts in essentie geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten oplevert ten opzichte van de al eerder bekende informatie waarover beide verzekeringsartsen beschikten. Daarom kan aan deze informatie niet die betekenis worden gehecht die appellant daaraan toegekend wil zien.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 23 december 2011 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) K.E. Haan
sg