ECLI:NL:CRVB:2014:74

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
17 januari 2014
Zaaknummer
12-2433 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA en medische geschiktheid van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die wegens buikklachten uitgevallen was voor haar werk als verpakkingsmedewerkster, had eerder een uitkering aangevraagd die door het Uwv was afgewezen op basis van de vaststelling dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij de medische geschiktheid van appellante voor de geduide functies voldoende onderbouwd achtte.

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep opnieuw beoordeeld. Appellante voerde aan dat zij door haar aandoeningen thalassemie en endometriose meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgelegd. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellante. De rapporten van de verzekeringsartsen gaven een duidelijk beeld van haar medische situatie en de rechtbank had voldoende gemotiveerd waarom de gronden van appellante niet slagen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen en de rol van de rechtbank in het toetsen van deze beoordelingen.

Uitspraak

12/2433 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2012, 11/3609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 januari 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. van Etten hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Etten en M. Viano, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is wegens buikklachten op 28 oktober 2008 uitgevallen voor haar werk als verpakkingsmedewerkster bij het Sociale Werkvoorzieningsschap [naam]. Op
13 oktober 2010 heeft zij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 4 maart 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 16 januari 2011 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, omdat appellante met ingang van 16 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 28 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 maart 2011, onder verwijzing naar de rapporten van bezwaarverzekeringsarts R.R. van den Enden van 21 juli 2011 en van bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Eekhoudt van 26 juli 2011, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beperkingen van appellante, zoals deze zijn vastgesteld door de verzekeringsarts en door de bezwaarverzekeringsarts zijn aangescherpt, inzichtelijk onderbouwd en voldoende gemotiveerd geacht. Uit de door appellante overgelegde brieven van internist J. Douma van 25 februari 2008, van gynaecoloog A.W. Nap en van L. Pothaar van de Gelderse Roos heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat zij op medische gronden meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juli 2011 zijn vastgelegd. Ook uit de indicatie en het besluit in het kader van de Wet sociale werkvoorziening van 18 juni 2008 blijkt dat niet. De rechtbank acht voorts voldoende onderbouwd dat appellante geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk dat ziet op het werk op de blisterafdeling. Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van het Uwv dat appellante in staat is om functies te verrichten waarmee zij een zodanig inkomen kan verdienen dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt, heeft de rechtbank overwogen dat in de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende onderbouwd is dat de belasting in die functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat zij vanwege haar beperkingen in verband met de aandoeningen thalassemie en endometriose niet in staat is haar eigen werk in de Sociale Werkvoorziening in volle omvang van het dienstverband te verrichten. Zij benadrukt dat de bedrijfsarts haar slechts voor 50% arbeidsgeschikt (14,5 uur per week) acht. Zij meent dat zij meer beperkt is dan in de FML is aangegeven en hierdoor de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geschikt geachte functies niet kan vervullen. Het Uwv heeft ten onrechte geen contact opgenomen met de bedrijfsarts en de gynaecoloog en heeft daardoor een onzorgvuldig onderzoek verricht naar haar belastbaarheid.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft de eerder aangevoerde gronden afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat uit de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen naar voren komt dat appellante in staat was haar eigen werk als verpakkingsmedewerkster te verrichten. De bedrijfsarts heeft appellante maximaal 50% belastbaar geacht, welk oordeel voornamelijk gebaseerd is geweest op de conclusie dat appellante als een kwetsbaar persoon werd gezien. Wat er verder overigens ook zij van het oordeel van de bedrijfsarts over een urenbeperking, dit laat onverlet dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en te concluderen dat deze de beperkingen van appellante hebben onderschat. Het oordeel van de bedrijfsarts betreft een andere beoordeling dan de beoordeling van de (bezwaar)verzekeringsartsen in het kader van de Wet WIA. De voorhanden informatie geeft een duidelijk beeld van de medische situatie van appellante zodat er ook geen aanleiding is opnieuw een medisch deskundige te raadplegen. Hetgeen ter zitting omtrent de lichamelijke toestand van appellante naar voren is gebracht, namelijk dat zij na een halve dag gewerkt te hebben uitgeput thuis komt, roept voorts geen vragen op over het door de primaire verzekeringsarts adequaat weergegeven dagverhaal.
4.2. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, kan het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellante voor de geduide functies.
4.3. Uit het overwogene onder 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning
sg