ECLI:NL:CRVB:2014:744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onduidelijke financiële situatie en onvoldoende onderbouwing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 15 juni 2010. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie na de genoemde datum. De appellant stelde dat hij door zijn ex-echtgenote werd onderhouden, maar kon deze stelling niet met objectieve gegevens onderbouwen. Uit bankafschriften bleek dat zijn ex-echtgenote hem ook na november 2010 regelmatig geld had overgemaakt, wat de bewering van de appellant ondermijnde.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad benadrukte dat een aanvrager van bijstand de feiten en omstandigheden moet aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. De appellant had niet aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, en de leningsovereenkomst met zijn ex-echtgenote bood geen concrete terugbetalingsverplichting. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.