ECLI:NL:CRVB:2014:772
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van AOW-pensioen in geval van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van appellant, die sinds 1 februari 1993 een ouderdomspensioen ontving. Appellant, geboren in 1928, meldde in februari 2011 en opnieuw in februari 2012 aan de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat hij samenwoont met een andere persoon. De Svb herzag daarop het AOW-pensioen van appellant per april 2010 naar het pensioen voor een gehuwde en vorderde het te veel betaalde bedrag van € 7.674,89 terug. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond, stellende dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de Svb in redelijkheid tot herziening en terugvordering kon overgaan, aangezien appellant had kunnen begrijpen dat zijn pensioen na de samenwoning tot een te hoog bedrag werd verleend. Appellant stelde in hoger beroep dat er slechts sprake was van tijdelijke inwoning en dat hij niet op de hoogte was van de meldplicht voor tijdelijk onderdak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zelf tweemaal had gemeld dat hij samenwoonde en dat er geen reden was om aan te nemen dat de Svb zijn beleid inconsistent had toegepast.
De Raad bevestigde dat de Svb gehouden was het ouderdomspensioen met terugwerkende kracht te herzien, omdat appellant had kunnen onderkennen dat zijn pensioen ten onrechte was verhoogd. De terugvordering van het onverschuldigd betaalde pensioen werd niet verder betwist door appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.