ECLI:NL:CRVB:2014:794
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die samenwoonde met betrokkene B. Appellante ontving vanaf 1 augustus 2009 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Sociale Recherche voerde een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de bijstand, na meldingen over mogelijke werkzaamheden van B. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat B op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht, maar deze niet had opgegeven aan het college van burgemeester en wethouders van Almere. Hierdoor kon het recht op bijstand van appellante niet worden vastgesteld.
Het college beëindigde de bijstand per 26 augustus 2010 en vorderde de onterecht verstrekte bijstand terug. Appellante ging in beroep tegen deze besluiten, maar het college verklaarde haar bezwaar ongegrond. De rechtbank vernietigde het besluit van het college wegens een motiveringsgebrek, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij zij aanvoerde dat zij niet op de hoogte was van de inkomsten van B en dat zij niet kon worden verweten dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante en B als een eenheid worden gezien in het kader van de gezinsbijstand. De Raad concludeerde dat appellante niet met succes kon aanvoeren dat zij niet op de hoogte was van de activiteiten van B, aangezien zij samen de inkomstenformulieren invulde. De Raad bevestigde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken en de terugvordering had ingesteld, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten.