ECLI:NL:CRVB:2014:796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.F. Bandringa
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 18 april 2011 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf geen vaste woon- en verblijfplaats te hebben. Hij heeft verschillende adressen opgegeven waar hij tijdelijk verbleef, maar heeft niet volledig en juist gerapporteerd over zijn verblijfplaatsen. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente Amsterdam, waaruit bleek dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door onjuiste informatie te verstrekken. De gemeente heeft zijn aanvraag om bijstand afgewezen, wat door de rechtbank werd bevestigd.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de opgegeven adressen verbleef en dat het onderzoek van de gemeente onzorgvuldig was. De Raad heeft echter geoordeeld dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het vaststellen van recht op bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant onvolledige zevendagenformulieren heeft ingediend, waardoor onduidelijkheid is ontstaan over zijn verblijf. De handhavingsspecialist heeft huisbezoeken afgelegd en de bewoners van de opgegeven adressen gehoord, maar de appellant zelf is niet aangetroffen.
De Raad concludeert dat het college niet tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht en dat de appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, en was de afwijzing van de aanvraag terecht. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het verzoek van de appellant om schadevergoeding wordt afgewezen.