ECLI:NL:CRVB:2014:800
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet investeren in jongeren (WIJ). Appellante ontving vanaf 16 april 2007 bijstand, maar deze werd per 1 juli 2010 beëindigd. Het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal heeft de bijstand ingetrokken op basis van bevindingen van een fraudepreventieteam, dat concludeerde dat appellante vanaf 1 september 2008 een gezamenlijke huishouding voerde met appellant, zonder dit te melden. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college voldoende aannemelijk had gemaakt dat appellanten gezamenlijk hoofdverblijf hadden op de adressen in kwestie. In hoger beroep hebben appellanten hun bezwaren herhaald, maar de Raad onderschrijft de motivering van de rechtbank en concludeert dat de bewijsmiddelen door de rechtbank juist zijn gewaardeerd. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 maart 2014.